24 NOVEMBER 1972 1372 punten uit te breiden, dan betekent dat, ook al omdat de sterkte van het politiecorps 20"Jo te laag is, dat de wijken in de stad ver waarloosd worden. Mijns inziens mag dat onder geen enkele voor waarde gebeuren en ik geloof ook dat u dat met mij eens zult zijn. Het is gewoon een kwestie van een goede werkverdeling en ik kan u de zekerheid geven dat die werkverdeling op de juiste wijze geschiedt. De heer Sandberg heeft gevraagd of wij ons als raad van de gemeente Breda niet kunnen richten tot de minister van bin nenlandse zaken. Wij zouden ons met betrekking tot de openbare orde tot de minister van binnenlandse zaken en met betrekking tot de justitiële kant van de zaak tot de minister van justitie moeten wenden; de functie van de politie is nl. in die zin tweeledig. Ik wil de boot niet afhouden, maar ik geloof dat dat op dit moment niet behoeft te gebeuren. De burgemeesters van gemeenten met rijkspolitie wenden zich zoals u heeft kunnen lezen in groten getale tot de ministers van binnenlandse zaken en justitie. Het ligt in het voornemen dat burgemeesters van gemeenten met gemeentepolitie --ik denk daarbij heel speciaal aan de vijftien gemeenten in ons land, die een inwonertal van meer dan 100.000 hebben zich "en bloc" ook zullen richten tot deze ministers. Dit punt staat althans op de agenda van de e.v. bijeenkomst van deze burge meesters. U moet van mij aannemen dat de tekorten in de grote ge meenten relatief gezien nog veel groter zijn; zoals bekend gaat men daar zelfs herhaaldelijk niet eens meer achter de plegers van misdrijven aan. In ieder geval bestaat er dus een activiteit van de zijde van de burgemeesters. Tijdens de algemene beschouwingen is al aan de orde geweest dat ook vanuit Breda correspondentie is gevoerd. Ik ben bereid opnieuw te corresponderen en de opvattingen van de raad ten aanzien van de sterkte van het politiecorps te vermelden. Ik geloof dat wij daarmee in dit stadium kunnen volstaan. De heer Gielen heeft gesproken over de reddingsmiddelen. Ik kan hem niet direct beantwoorden; ik weet dat dit punt al eerder aan de orde is geweest, maar de politie kan dat ook allemaal niet bijhouden. Ik ben het echter met de heer Gielen eens dat de red dingsmiddelen er moeten zijn op het moment waarop zij nodig zijn. Ik zal eens nagaan hoe dat precies zit; ik weet ook niet precies of deze zaak tot de verantwoordelijkheid van de politie behoort. Het gedrag van voetgangers en fietsers laat inderdaad vaak te wensen over. Het is ook in verband met het feit dat de politie geen zeer intensieve controle kan uitoefenen eigenlijk een zaak aie aan het publiek moet worden overgebracht. De heer Gielen heeft het misschien ook in die zin bedoeld. Voorlichting van de kant van de politie is ook een belang rijke zaak. Wij zullen eerstdaags in het voorlichtingscentrum hier aan ook het een en ander gaan doen. Ik meen hiermede naar mijn beste weten de gestelde vragen te hebben beantwoord. Wethouder VAN DUN: De kwestie die door de heer Gielen is aangeroerd leent zich naar mijn smaak bijzonder moeilijk voor een discussie. Ik wil een beroep op hem doen om in zijn argumentatie een uiterste soberheid te betrachten. Ik meen nl. dat de heer Gielen probeert aan te tonen dat er een relatie bestaat tussen een aantal

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1372