24 NOVEMBER 1972 1386 in- en uitvalsweg behoeft te komen. Dat is dus wel een duidelijke uitspraak, maar wethouder van Dun heeft eraan toegevoegd dat het een persoonlijke uitspraak is, dat het college van burgemeester en wethouders van Breda over de nieuwe weg nog geen standpunt heeft en het standpunt van het college van gedeputeerde staten afwacht. Niettemin lijkt het mij dat het college van burgemeester en wet houders toch een standpunt over die weg moet hebben; hoe kan de weg anders in het investeringsplan zijn opgenomen? De wethouder speelt de bal toe aan het college van gedeputeerde staten: het standpunt van dit college wordt afgewacht. Vervolgens doet hij dat aan de regio die snel tot een standpuntbepaling zal moeten komen en tenslotte aan de minister die het snijpunt Notsel tussen rijksweg 58 en de provinciale weg heeft vastgesteld. Mijns inziens is het toch duidelijk aan de raacT van Breda om een standpunt in te nemen en zich niet afhankelijk te stellen van andere bestuursorganen; of er een weg komt en welke weg dat zal zijn moet vastgesteld worden in overleg met andere bestuursorganen, maar aan de raad wordt wel een eigen vertrekpunt gevraagd. Ik ondersteun dan ook graag de motie die de heer Dees heeft ingediend. De motie van ae heer van Loon, waarvan ik het bestaan niet kende, zal ik op voorhand moeten afwijzen; het Ulvenhoutse bos is mij toch altijd nog te lief. De heer VON SCHMID: Zoals mevrouw van Nes al terecht op merkte is deze weg in de gemeenteraad van Breda in zijn vorige samenstelling ook al aan de orde geweest. Inderdaad is er toen een meerderheidsstandpunt tot stand gekomen, maar gelukkig heeft men toen ook andere geluiden kunnen horen. Ik vind daarom dat wij van onze zijde geen twijfel mogen laten bestaan over de vraag hoe wij op dit moment tegenover die weg staan. Ik ben het hele maal eens met diegenen die gezegd hebben dat het, hoewel de in spraakprocedure nog op gang moet komen, nu al van groot belang is dat de raad zijn standpunt laat horen. Ik kan mij aansluiten bij mevrouw van Nes, die heeft verklaard dat het geluid dat de raad laat horen ondubbelzinnig moet zijn en dat het standpunt van de raad kenbaar moet worden gemaakt in een stadium waarin dat ken nelijk nog nut kan hebben. Er is al op gewezen dat opnieuw natuur schoon bedreigd wordt; ik wil daaraan nog toevoegen dat het hierbij niet alleen gaat om het natuurschoon zelf, maar dat het natuur schoon rondom Breda één van de dingen is, waardoor Breda nog zo aantrekkelijk is. Zouden wij dit natuurschoon moedwillig gaan ver woesten, dan wordt mijns inziens toch wel weer een belangrijk stuk welzijn van de Bredase burgers aangetast. De voorgestelde verkeers geleidingen zijn bij wijze van spreken te afschuwelijk om over te praten. Anderen hebben in dit verband reeds een vergelijking ge maakt tussen de toestand zoals die nu is en de toestand zoals die zou worden als het verkeer voorbij zou gaan razen. Ik ben dan ook van mening dat wij als raad van Breda geen enkele twijfel mogen laten bestaan over het antwoord op de vraag hoe Breda over deze zaak denkt, vooral als een en ander eventueel invloed kan hebben op de standpuntbepaling van het college van gedeputeerde staten. Naar mijn mening zou Breda een duidelijk protest moeten laten horen. Ik ken de inhoud van de motie van de heer Dees niet. Ik neem echter aan dat ik de motie, als daarin een duidelijke uitspraak wordt ge daan, zonder meer kan steunen. Ik zie nu dat de motie juist wordt

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1386