24 NOVEMBER 1972 1394 verleden jaar weer ter sprake gebracht en wat hij daarover heeft opge merkt, zou ik graag willen ondersteunen. Dat brengt ons weer bij de achterblijvers in het onderwijs. Een van de positieve punten van het onderzoek betreffende dit probleem is, naast de daaruit voortgevloeide compensatieprogramma's waarover op dit moment wat genuanceerder wordt gedacht, dat hoe langer hoe meer het onderwijs zélf ter discussie wordt gesteld. Men vindt op dit moment dat onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat in ons schoolstelsel belemmeringen voor een goede ontplooiing zijn ingebouwd. De structuur en de werkwijze van ons huidig basisonderwijs, zo zeggen de gegevens, leiden mede tot so ciale ongelijkheid. Tot nu toe heeft men uitsluitend bepaald aan welke voorwaarden de leerlingen moeten voldoen om met succes aan het on derwijs te kunnen deelnemen. In de studie over de achterblijvers is tot nu toe het onderwijs zélf buiten schot gebleven. Het bestaande onderwijs wordt op deze manier in stand gehouden, terwijl juist de manier waarop ons huidige onderwijs in georganiseerd en ingericht een zo veelzijdig mogelijke ontwikkeling van alle kinderen, dus ook van de achtergebleven groepen, niet toelaat. Naar onze mening beperkt de school van nu door handhaving van bepaalde verhoudingen en normen, die de normen van de midden- en bovenlaag zijn, te veel leerlingen in hun ontplooiing. De school van nu betekent ook selectie: cijfers, blijven zitten, toetsen, noem maar op. In dit verband is het interessant te verwijzen naar het rapport van de Amsterdamse schooltoets 1969 van het gemeentelijk bu reau van de statistiek in Amsterdam, want dat rapport levert interessant materiaal. De samenstellers van het rapport concluderen dat de school toets zoals hij nu werkt binnen het bestaande schoolsystemen een rem betekent op de externe democratisering van het Amsterdamse onderwijs. De school van nu besteedt meer aandacht aan de ontwikkeling van ken nis dan aan die van persoonlijkheidskenmerken. De school van nu stelt de verstandelijke ontwikkeling centraal; de mogelijkheid tot een optimale ontplooiing - een term die langzamerhand een cliché aan het worden is - staat niet voorop. Leerlingen met talent op ander gebied dan de ver standelijke worden negatief gewaardeerd, en vandaar hun onvolledige moti vatie en toekomstverwachting. Toch staat er in de nota over het onderwijs beleid, behorend bij de rijksbegroting voor het onderwijs 1973: "Het on derwijs dient elk individu zo veel mogelijk in staat te stellen zijn cog nitieve, expressieve en sociale bekwaamheden optimaal te ontplooien, zowel ten behoeve van zichzelf als van de gemeenschap". De feitelijke toestand is anders. Het onderwijs zou naar onze mening gericht moeten zijn op positieve selectie, met andere woorden: elk kind zou de kans moeten krijgen om op zo veel mogelijk gebieden zijn belangstelling en capaciteiten te leren kennen. Het onderwijs zou mensen moeten afleveren met een kritisch bewustzijn, een creatieve persoonlijkheid en een sociale instelling. Het onderwijs zou gericht moeten zijn op een opvoeding en een vorming tot leven en samenleven in dienst van een menswaardig bestaan voor iedereen. Kortom, het onderwijs zou moeten worden veranderd. Ik ben war diep op het onderwijs en de noodzaak tot verandering ingegaan omdat ik van mening ben dat onderwijsvernieuwing niet alleen een taak is van de mensen die bij het onderwijs zijn betrokken, maar een taak moeten worden van de gehele gemeenschap. Onderwijs is een algemeen maatschappelijk vraagstuk geworden en dat is goed, want het onderwijs is geen op zichzelf staand instituut, doch het staat in dienst van de gemeenschap en van de mensen die de gemeenschap vormen. He laas is de school vaak een gesloten gemeenschap; ten opzichte van ande re maatschappelijke instellingen verkeert zij vaak in een isolement,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1394