1409
24 NOVEMBER 1972
worden aangepakt. Wij trekken veel geld uit voor De Beyerd, de mu
ziekschool e. d. maar wij moeten constateren dat er relatief weinig
gebruik van wordt gemaakt. Ik vraag mij derhalve af of het niet tijd
wordt te zoeken naar andere wegen in dezen.
Ik. heb gezien dat de nota betreffende de recreatie bij dit hoofd
stuk eveneens aan de orde komt. U hebt gezegd dat daarover op korte
termijn eens wat meer informatie zal worden gegeven. Graag zou ik willen
weten wat onder "een korte termijn" wordt verstaan, want wij wachten
daarop al jarenlang.
Ook over de Oranje-Nassauprijs heb ik al vele malen vragen ge
steld, maar ik heb daarop eigenlijk nog nooit een antwoord gekregen.
Ik hoop dat de wethouder mij daarover nu wèl wat informatie kan ge
ven.
Tot slot nog dit: ik zie dat ik nog bijna 20 minuten over heb; de
heer Kramer heeft nog een aantal dingen te zeggen en ik zou hem daar
om 10 van de mij resterende minuten willen schenken.
Mevrouw VAN ROOY-VAN DEN HEUVEL: Er is tijdens de debatten
van de laatste dagen al enkele malen iets gezegd over cultuur en over
een visie op het cultuurbeleid voor onze stad. Ofschoon het nodig is dat
in verband met het nemen van beslissingen terzake spoedig een richtsnoer
komt waarlangs ons beleid in die sector kan worden bepaald, heb ik er
begrip voor dat dit enige tijd heeft gevraagd. Onze visie op het begrip
"cultuur" is in de loop der jaren geëvolueerd. Wij willen er, terecht, het
hele pakket van activiteiten in samenbundelen tot een punt waarop het
cultuur- en welzijnsbeleid hand in hand gaan. Onze voorvaderen hadden het
wat dat betreft gemakkelijker: voor hen was cultuur in vele gevallen kunst;
kunst, kunstbeoefening en van kunst genieten waren in die tijd voorbehou
den aan een kleine groep. Gelukkig is dat thans in die mate niet meer
het geval. Toch is het een feit dat bijvoorbeeld beeldende en plastische
kunst voor grote groepen van de bevolking nog vreemd en zeker onbe
reikbaar is. Ik zou u daarom willen voorstellen in Breda de mogelijkhe
den te onderzoeken tot oprichting van een "artotheek". Verschillende
steden in Nederland kennen zo'n instelling reeds; men kan daar in ana
logie aan een bibliotheek tegen een bepaald bedrag een kunstwerk voor
een bepaalde tijd lenen. Eveneens is het mogelijk bij een "artotheek"
een kunstwerk in huurkoop te verwerven; zo'n kunstwerk valt onder de
rijkssubsidieregeling voor de aankoop van beeldende kunst. Mij dunkt
dat wij in een "artotheek" een middel bezitten dat mede kan bijdragen
tot democratisering van de kunst. Ik dring er bij u op aan spoedig van
u te mogen vernemen of in samenwerking met de kunstenaars van Breda
en de regio in onze stad een "artotheek" tot stand kan komen.
De heer QUADEKKER: In 1970 ben ik door de raad benoemd tot
bestuurslid van de Stichting Stedelijk Museum voor Geschiedenis en
Oudheidkunde, hier ter stede. In die jaren heb ik een vrij goed inzicht
in de situatie verkregen en ik meen dat het mijn plicht is u en de raad
bij gelegenheid van deze begrotingsbehandeling uitgebreid te informe
ren en mijn bezorgdheid uit te spreken. Ik meen dat dit museum reeds
geruime tijd, eigenlijk al van na de tweede wereldoorlog, een weinig
actieve indruk maakt. Na bestudering van een en ander moet ik u zeg
gen dat ik, zacht uitgedrukt, geschrokken ben. Het museum heeft se
dert 1932 een deel en sedert 1935 het hele gebouw Grote Markt 19 tot
zijn beschikking. In 37 jaar is aan de inrichting van de expositieruim
te niets veranderd, behalve dan dat zij door het noodgedwongen opheffen