24 NOVEMBER 1972 1410 van het prentenkabinet verkleind is. De huidige expositieruimte heeft een vloeroppervlak van 400 m2 en om dezelfde voorwerpen die nu ge- exposeerd worden op een moderne wijze te kunnen tonen, is in elk ge val een verdubbeling der oppervlakte nodig. Wil men ook maar een bescheiden deel van de in de loop der jaren verworven kleinere voor werpen mede exposeren, dan is daarvoor nogmaals minimaal 400 rr)2 nodig. De overige verzamelingen bevinden zich in een tweetal depöts elders in de stad, een met een oppervlakte van 400 m2 die in goede staat verkeert, ook al is het klimaat voor museumvoorwerpen niet bij zonder geschikt, en een met een oppervlakte van 700 m2, de Pelmolen, die zonder meer in slechte staat verkeert. Zelfs al zou morgen de ex positieruimte in totaal op een minimum van 1200 m2 worden gebracht, dan nog zouden deze volle depöts daardoor nauwelijks worden ontlast. Dat het verspreid zijn der verzamelingen over drie gebouwen mede door het ontbreken van communicatie- en transportmiddelen voortdu rend problemen schept, behoeft nauwelijks betoog. Het gaat hier immers om museumstukken die heel wat moeilijker verplaatsbaar zijn dan bij voorbeeld de dossiers van een administratie. En dan zijn deze ruimte problemen, hoe dringend ook, nog niet de ernstigste. Veel erger is het gesteld met de werkruimten; naast de directiekamer is er voor het uit twee personen bestaande vaste personeel een kamertje van 10 m2 be schikbaar, waarin bovendien de administratie, het archief en een deel van de bibliotheek is opgeborgen. Er is voor minimaal vijf man perso neel en tienduizend bezoekers per jaar één toilet beschikbaar. De was gelegenheid bestaat uit een klein fonteintje en in een gangetje is een keukentje ingericht, dat wil zeggen; er is een geiser, een gaspit en een gootsteentje, nauwelijks geschikt om koffie te zetten, terwijl er ook nog de kwetsbare museumvoorwerpen moeten worden schoongemaakt. Verder is er niets. Alle ruimte en outillage die nodig zijn om het museum enigszins te laten beantwoorden aan de eisen van de huidige tijd ontbre ken. Er is geen bibliotheek; het boekenbezit is voor een belangrijk ge deelte op enkele kilometers afstand opgeborgen en het raadplegen van boeken is practisch onmogelijk, want een leeszaaltje ontbreekt. In structie is onmogelijk, want er is geen aula. Ruimte voor het aansluiten op projectonderwijs ontbreekt. Wisselende exposities zijn onmogelijk. Wat moet het bestuur beslissen over een toekomstige situering? Of het museum handhaven in het huidige gebouw en uitbreiding zoeken in de belendende percelen, öf een ander bestaand gebouw beschikbaar proberen te krijgen, öf nieuwbouw voorstellen - maar waar? -, öf een combinatie van de opgesomde mogelijkheden. Het is hoogst noodzakelijk dat er iets gaat gebeuren, maar uit welke fondsen? In elk geval meent het bestuur en ook ik dat er een snelle oplossing moet komen voor het educatieve werk: een leeszaaltje, een kleine aula en ruimere expositiemogelijk heden. Een volgend probleem - want er zijn er vele - vormt de personeels bezetting. Naast de directeur bestaat het personeel uit een assistente, een typiste en enkele suppoosten. Sedert 1950 zijn de verzamelingen zo gegroeid dat een enorme achterstand in de inventaris, de ruggegraat van elk museum, is ontstaan. Deze achterstand is temeer verontrustend omdat, wanneer de directeur uit zou vallen, de geschiedenis der niet in de inventaris opgenomen voorwerpen voor het grootste gedeelte ver loren gaat. Uitbreiding van de staf is dan ook een meer dan dringende eis. Al jaren staat op de begroting een post voor het aantrekken van een vakman, maar dit is onmogelijk, omdat de positie van het perso neel, met name ten aanzien van de pensioenen, nog niet is geregeld;

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1410