24 NOVEMBER 1971
1414
teitenstelling moeten plaatsvinden, maar, zo voegt de wethouder eraan
toe: kiezen kun je pas als je weet wat je wilt. Onze fractie weet wat
het cultuurbeleid betreft al twee jaar wat zij wil en waar zij duidelijke
prioriteiten wil leggen. Onze fractievoorzitter heeft in haar algemene
beschouwingen gesproken over de financiële bevoordeling van zogenaam
de elitaire kunstbeoefening. Zelfs heb ik al enkele jaren gepleit voor
een ombuiging van het kunstbeleid naar een cultuurpolitiek, waarmede
samenhangt: nieuwe uitgangspunten, nieuwe doeleinden, zoals maat
schappelijke en politieke bewustwording, het verlenen van voorrang
aan zelfwerkzaamheid boven een passieve kunstbeleving en andere ele
menten die ik nu niet allemaal wil herhalen, Manko's in het beleid
die wij eigenlijk al jarenlang constateren, zijn: ruimere aandacht voor
nieuwe ontwikkelingen en experimenten, het ontbreken van een duide
lijke beleidsvisie die wij de laatste tijd "basisfilosofie" noemen en een
beleid in de zin van een plan van actie in plaats van de losse beslissin
gen. Tot slot wordt ook al bij voortduring gevraagd om een betere co
ördinatie en integratie van activiteiten en van de afdeling jeugd, sport,
cultuur en recreatie. Met mijn vragen heb ik duidelijk geprobeerd te
stellen dat cultuur als vormgeving aan de samenleving een maatschappe
lijk proces is en dat de basis van het cultuurbeleid in eerste instantie
vooral moet liggen in maatschappelijke waarden in plaats van in artistieke
waarden. Ik heb begrepen dat de wethouder met instemming uit "krijtlij
nen" citeerde, namelijk waar hij stelde dat cultuur heeft te maken met
maatschappelijke omstandigheden. Dit betekent mijns inziens dat een
cultuurbeleid bij voorkeur ten goede dient te komen aan die maatschap
pelijke groeperingen die veel te weinig culturele mogelijkheden hebben.
Op basis van een dergelijke overtuiging wordt het hoog tijd dat wij nu
werkelijke beslissingen gaan nemen. Ik meen dat daarom de bestaande
kunstbedrijven kritisch geanalyseerd moeten worden en indien wenselijk
en mogelijk moeten worden afgeschaft. Een grotere besluitvaardigheid
dienaangaande verwacht ik van de wethouder.
In het vraag- en antwoordboek wordt op een aantal relevante vra
gen ten aanzien van het cultuurbeleid geantwoord met een toverformule,
vermeld in het antwoord op de vragen 299 en 300. Niet alleen worden
enkele vragen helemaal niet beantwoord, maar ook wordt aan de vragen
stellers heel handig een suggestieve vraag gesteld, namelijk of zij met
hun vragen niet buiten de orde treden. In het antwoord op de door mij
genoemde vragen wordt gesteld: "De begrotingsstukken zoals deze in on
ze gemeente vorm hebben gekregen, zijn niet in de eerste plaats stukken
waarin uitgangspunten van beleid worden uiteengezet en gemotiveerd.
De vragen uit het begrotingsonderzoek tonen telkenjare aan dat de ver
wachtingen in ieder geval anders liggen", U zult begrijpen dat ik het
niet serieus nemen van relevante vragen, wat hieruit blijkt, niet accep
tabel vind, temeer omdat verantwoorde en gefundeerde beslissingen
slechts genomen kunnen worden op basis van een duidelijke beleidsvoe
ring, waarnaar gevraagd wordt.
Een enkele opmerking nog over de basisfilosofie. Ontbreekt deze
nu, ja of nee? De wethouder heeft onze fractievoorzitter en anderen
medegedeeld dat deze te vinden is in het Beyerdrapport. Persoonlijk
heb ik het idee dat het hier in eerste instantie meer om een werkmodel
dan om een basisfilosofie gaat. Het rapport bevat naast summiere op
merkingen over uitgangspunten en doelstellingen van een cultureel cen
trum aantekeningen over beheer en beleid in ontwerp-verordening en
ontwerp-instituties. Ten aanzien van het Beyerdrapport is mij ook nog
niet helemaal duidelijk wat de bijdrage is geweest van de wethouder,