1419 24 NOVEMBER 1972 op worden gehaald en in direct contact worden gebracht met de toneel spelers, vind ik opnieuw getuigen van een modern en vooruitstrevend theaterbeleid. Tot slot nog een kanttekening bij de culturele raad. Ik geloof dat mevrouw Paulussen sprak over "een zelfbedieningswinkel voor de creativiteit". Daar kan ik wel mee instemmen; iedereen neemt er wat van mee, maar de kwaliteit en de prijs moet men natuurlijk wèl zelf bepalen. De zelfbedieningswinkel functioneert niet meer; men zou kunnen zeggen dat blikken smeerolie in de afdeling kruideniers waren liggen. Wat mij betreft - en misschien is dat een wat provoceren de stellingname - zou ik kunnen zeggen: de culture raad zoals hij nu be staat kan gerust worden opgeheven, niet omdat ik tegen inspraak ben, niet omdat ik tegen commissies ex artikel 61 ben, niet omdat ik het geen goede zaak vind om juist via zo'n commissie de Bredase bevolking bij het cultuurbeleid te betrekken, maar omdat de nu bestaande raad niet meer functioneert en omdat ik vrees dat hij niet meer is om te vormen. Naar mijn mening zullen wij, wellicht op basis van een nieuwe filosofie, waarin meer rekening wordt gehouden met de achterban, met een totaal nieuwe culturele raad moeten starten. Wethouder MANS: Ik meen dat dit de vierde keer tijdens de be grotingsbehandeling is dat er over cultuur wordt gesproken en ik kan niet ontveinzen dat ik daar erg gelukkig mee ben. Hoewel ik geen ruggespraak met het college heb gehad, wil ik zeggen dat ik het voorstel van de heer Van Os om de beraadslagingen voort te zetten in De Beyerd van harte ondersteun, maar ik weet dat de raad dat op dit moment moeilijk kan doen. U moet weten dat de algemene beschouwingen vanmiddag door de heer Van Os en mij zijn voortgezet in De Beyerd met de daar aanwezige kunstenaars en vandaar ook dat ik over "de vierde keer" kan spreken. Ik wil beginnen met de beantwoording van een aantal gestelde vragen en daarna nog iets zeggen over de basisfilosofie. De heer Spanjer heeft verwezen naar het antwoord op vraag 325 en daarbij opgemerkt dat de wethouder er negen maanden voor nodig had om tot een conclusie te komen. Ik moet hem zeggen dat die op merking mij wel bevalt en nodig hem uit om de door hem aangesneden problematiek in de raadsafdeling en in aanwezigheid van de directeur van de stadsschouwburg uit te praten. Het lijkt mij niet verstandig daar over nu uitputtend te gaan praten. Ik was wat verrast door de opmerkingen van mevrouw Van Rooij over de "artotheek", omdat ik wat moeite heb met de terminologie die zij hanteert. Tot het onderzoeken van haar suggestie ben ik haast wel verplicht, omdat ik de inhoudelijkheid niet exact kan omschrijven. Wel weet ik dat er een plan van de beeldende kunstenaars bestaat tot oprichting van een documentatiecentrum, een plaats waar de kunste naar zijn spullen kwijt kan. Mijn conclusie is dat, welke organisatie vorm ook wordt gekozen, een en ander in elk geval niet moet leiden tot een geïsoleerde opstelling van de kunstenaar. Veeleer zullen de plannen betrokken moeten worden bij de plannen voor de Beyerd-con- ceptie, waarin met name ook aan deze problematiek aandacht wordt besteed. De heer Quadekker heeft gesproken over het Stedelijk Museum. Ik moet zeggen dat ik enigszins de neiging heb de bijdrage rigoureus af te schaffen, want het lijkt mij een heerlijk idee de heer Quadekker met een spandoek voor het gemeentehuis te ontmoeten om met hem te praten

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1419