139 17 FEBRUARI 1972 doet dit niets af aan mijn eerste opmerking dat een eventuele wij ziging een zaak is die de raad als totaal regardeert en die dan ook aan de raad ter goedkeuring zal worden voorgedragen. Blijven over twee andere zaken. Allereerst de kwestie waar over is gesproken door de heer America en de heer van Os. Ik ben blij dat de heer Roozeboom daar nog een correctie op heeft aange bracht, want wij zijn per se niet van mening dat de wijkvoorzieningen een vreemd element in de wijk vormen. In de terminologie van de grondprijzen zegt men wel eens dat het een aan de grondprijs vreemd element is, maar evenals de raad is ook het college voor de bouw van vele gemeenschapsaccommodaties. De vraag is echter aan de orde of de fondsvorming die daaraan ten grondslag zou moeten lig gen thuis hoort in de grondprijs en daarop menen wij ontkennend te moeten antwoorden. Wanneer de heer America zegt dat een aantal van zijn vragen niet is beantwoord, dan moet ik zeggen dat het antwoord op een aantal vragen die hij heeft gesteld in het kader van de subsidierege ling van C. R. M. over het stichten van gemeenschapsaccommodaties en hoeveel geld daaruit naar Breda is gevloeid, niet door mij kan worden gegeven. Misschien kan dat gebeuren door mijn collega die deze portefeuille beheert. Iets anders is het wanneer hij zegt dat de wethouder er nu een ander argument bij haalt. Er staan inderdaad drie argumenten in het stuk en ik heb er twee bij genoemd: in de eerste plaats dat wij praten over betrekkelijk weinig gronden en ten tweede -- ik wil mij nu wat genuanceerder uitdrukken dan in eerste instantie -- dat het meecal- culeren in de grondprijs van die beroemde gulden of twee kwartjes daarom niet haalbaar is, althans naar onze mening, omdat degenen die ons adviseren in de commissie die zich bezighoudt met de ex ploitatie van de Haagse Beemden en de methodiek van de grondprijs, dezelfde mensen zijn die het rijk adviseren over de vaststelling van de grondprijs die toelaatbaar is voor woningwetbouw. Op basis van dat argument, namelijk dat de accountants van de Vereniging van Neder landse Gemeenten in de studiecommissie zeggen dat ait niet haalbaar is, zijn wij de mening toegedaan dat dit tot de onmogelijkheden be hoort. De vraag van de heer van Merkom had ik niet beantwoord omdat hij eraan toevoegde dat hij daar "te zijner tijd" informatie over wilde ontvangen. Ik meen dat die informatie nodig is wanneer wij gaan praten over de exploitatie van andere gronden. Ik zeg dat de heer van Mer kom graag toe. Met de heer van Caulil blijft er een verschil van mening be staan en hij is dan ook niet te overtuigen. Volgens hem blijkt uit die verhoging van 4,-- naar 8,-- dat de kostprijs niet wordt ge haald, maar dat heb ik nog nooit gezien, bij welk bestemmingsplan ook. Het zou een bijzonder prettig gegeven zijn als de kostprijs te rugkwam in de grondprijs. De heer VAN CAULIL: Dat is helemaal niet de bedoeling. Ik heb gezegd dat u in de stukken duidelijk hebt aangegeven dat de grondprijs niet verhoogd behoeft te worden. Niet de kostprijs van de frond is aan de orde, alleen de bijdrage aan het fonds grote wer en.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 139