24 NOVEMBER 1972
1424
activiteiten en uitingen, ja zelfs door de groenvoorziening; ik weet
dat mijn collega van openbare werken dit kan onderschrijven.
De heer Kramer heeft enkele waarderende woorden gesproken
over het bureau culturele zaken en de mensen die daar werken. Zijn
woorden onderschrijf ik en ik zal deze dan ook graag overbrengen,
temeer daar ook het gedeelte van het werk dat op het ogenblik in De
Beyerd gebeurt, wordt waargenomen door de mensen die op het bureau
culturele zaken werken. Hij weet dat wij de benoeming van de direc
teur van De Beyerd hebben uitgesteld tot het moment waarop zeker
heid bestond over de vorm waarin een cultureel centrum moet gaan
opereren. Tijdens die interimperiode heeft het bureau meer dan be
wonderenswaardig werk in De Beyerd verricht. Ik zou hem willen uit
nodigen er eens binnen te lopen, want dan kan hij zien dat ondanks
het vele gepraat en gefilosofeer De Beyerd op dit moment meer dan
ooit leeft; dat blijkt niet alleen uit de cijfers.
Als de heer Kramer zegt dat hij geen zwaar geschut in stelling
zal brengen, is dat natuurlijk prettig, maar hij had dat wel mogen
doen. Ik geloof namelijk dat men juist in de culturele sector enigs
zins met zwaar geschut moet werken, omdat men er anders niet uit
komt.
Zijn opmerkingen over de culturele raad heb ik, naar ik meen,
reeds beantwoord. Wel wil ik hem nog zeggen dat hij met zijn opmer
king over beleidsombuigingen zonder dat men weet wat de achterban
wil in de roos heeft geschoten. Bij de instelling van de culturele raad
op 17 december 1970 heb ik nog gesproken over een raad die los moet
staan van de achterban, maar gezien ook de wijze van functioneren,
ben ik daarvan teruggekomen. Ten aanzien van het functioneren van
de culturele raad is juist het zoeken van de achterban het punt waar het
om draait.
Ik moet zeggen dat ik een beetje gevleid ben door de opmerkingen
die de heer Sandberg over de schouwburg heeft gemaakt. Er wordt altijd
kritiek uitgeoefend op hetgeen er in, met en rond de schouwburg gebeurt
en daarom zal ik zijn waarderende woorden graag aan de schouwburg
directie overbrengen. Het is juist wat de heer Sandberg stelde: er wordt
activiteit ontplooid ten aanzien van jeugdvoorstellingen, mini-theater
en het betrekken van de mensen bij het theatergebeuren. Nog niet zo
lang geleden heb ik het K. W. J. -rapport ontvangen; dit rapport heeft
betrekking op hetgeen er in de schouwburg wel en niet gebeurt. Daar
in worden nogal wat vraagtekens gezet achter het functioneren en een
van de reacties is de open schouwburgdag voor de Katholieke werkende
jeugd geweest, een initiatief dat bepaald geslaagd mag worden genoemd.
Ik heb de K. W. J. beloofd op die basis verder te zullen gaan, teneinde
nog meer mensen bij het theatergebeuren te betrekken.
De heer JANSEN: Ik geloof dat ik in het vervolg beter kan spreken
over "wij" en "onze fractie", want de wethouder heeft mij volledig
over het hoofd gezien. Hij heeft op mijn vragen geen antwoord gegeven,
terwijl ik de vraag over de Oranje-Nassauprijs nu al in negende instantie
heb gesteld.
Wethouder MANS: Het getal negen speelt ons wèl parten.'
Ik meen dat ik de heer Jansen wel een antwoord heb gegeven op
zijn opmerking over het beleidsplan, hoewel ik daarbij misschien zijn
naam niet heb genoemd.
Ten aanzien van de Nassauprijs kan ik hem mededelen dat het
juryrapport binnen is en dat het college daarover volgende week een