1425 24 NOVEMBER 1972 beslissing zal nemen. De heer QUADEKKER: Ik zou de wethouder graag willen zeggen dat het bestuur uiteraard blij is met het bedrag van 10. 000, -- dat dit jaar voor aanschaffingen gevoteerd is. Als hij evenwel zegt dat hij niet kan nagaan of de musea in de door mij genoemde steden ook met hun totale budget bij de gemeenten kunnen aankomen, zal ik dat wel voor hem uitzoeken. Bovendien wil ik hem erop wijzen dat het de ge meente zelve is geweest die gevraagd heeft er een gemeentelijke stich ting van te maken, waardoor zij, ook wat de financiën betreft, een vinger in de pap kon houden. Ik wil slechts stellen dat het wat droevig is dat voor de aankoop van een uniek stuk Breda zilverfondsen bijeen moeten worden gescharreld om dat voor de stad Breda te verwerven. Wanneer de wethouder zegt dat een samenwerking tot stand moet ko men tussen De Beyerd en het museum, kan ik dat wel met hem eens zijn, ook al wordt dat dan de vierde plaats waar de spullen van het museum uitgestald of opgestapeld zullen worden. In samenwerking met De Beyerd zijn er al enkele tentoonstellingen geweest: "Beelden zonder wierook" is daarvan een goed voorbeeld, "Breda - Antwerpen" was een slecht voorbeeld, maar dat kwam mede door de tijd van voor bereiding. Tot slot zou ik nog willen zeggen dat de wethouder welkom blijft bij elke vergadering van het bestuur van het museum, al was het alleen maar om zich onze wèl aanwezige basisfilosofie eigen te maken. De heer SPANJER: Ik wil de wethouder zeggen dat ik zijn uitnodi ging om in de raadsafdeling cultuur de zaak eens te komen uitpraten graag aanneem. Via u zou ik nog een opmerking willen maken aan het adres van de heer Sandberg. Wanneer een raadslid met het college in debat is over een beleidszaak, vind ik het onjuist, gevaarlijk en van weinig voorzichtigheid getuigen als een ander raadslid zich daarin mengt, zeker als dat raadslid op zo'n moment niet gehinderd wordt door kennis van datgene wat aan de orde is. Bovendien vind ik het niet sportief en niet collegiaal. De heer JANSEN: Vanwege de vrijwillige halvering van mijn tijd een zeer korte reactie in tweede instantie. Nota-recreatie: wanneer? De te volgen lijn: ik wacht af. De Oranje-Nassauprijs: ik ben benieuwd. De heer VAN OS: Als ik de "culturele woordenstroom" goed heb gevolgd, geloof ik dat wij de kans lopen dat wij één ding over het hoofd zien. Het vorig jaar hebben wij gezamenlijk het pedagogisch centrum om zeep geholpen en een van de motiveringen daarvoor was dat de vlag de lading niet dekte. Wij moeten echter niet vergeten dat dit cen trum de kunstzinnige vorming van de jongeren heeft verzorgd. De post die daarvoor uitgetrokken was, is nu terecht gekomen in de "experimen- tenpot" van de heer Mans, dat heb ik althans begrepen, In elk geval komt het erop neer dat het pedagogisch centrum zijn voorstellingen niet meer kan organiseren, maar ik zou toch niet graag zien dat daarmee dit hele facet uit ons culturele bedrijf verdwijnt. Mijn vraag is of hiervoor op korte termijn een oplossing kan worden gevonden. Ik denk hierbij bij voorbeeld aan de inschakeling van de directeur van de stadsschouwburg; mogelijk kan worden bereikt dat de taak die door het pedagogisch cen trum werd vervuld door de schouwburg worden overgenomen. De heer SANDBERG: Eerlijk gezegd ben ik wat verbijsterd door

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1425