24 NOVEMBER 1972 1426 de emotionele opmerking van de heer Spanjer ten aanzien van mijn kennis en sportiviteit. Ik ga er maar niet te diep op in: wij hebben twee dagen van discussie achter ons en misschien begint ons de ver moeidheid nu wat parten te spelen. Naar ik heb begrepen, is de heer Spanjer uitgenodigd in de raadsafdeling te gast te zijn. Misschien wil hij zich dan een ander oordeel aanmeten over mijn bereidheid tot het beschikbaarstellen van plaatsen voor voorstellingen die voor abonnement houders worden gegeven. Wethouder Mans zou ik nog willen vragen of het toch niet verstan diger is het Beyerdraoport eens in deze raad te brengen alvorens het in details wordt uitgewerkt. Hij kan wel zeggen dat het college ten princi pale achter de ideeën staat die erin verwerkt zijn, maar ik vind dat daarover ook de raad een woordje mee moet praten. Stel, dat de ge meenteraad een totaal andere visie heeft, dan zou dat een stuk verlo ren werk voor de projectgroep met zich brengen. Ik heb al meer gesproken over de inspraak, de rapportage etc., alsmede over de hoeveelheid energie die daarin gaat zitten. Daarbij heb ik de wethouder lof toegezwaaid voor de energie die hij erin steekt en ik wil mij nu dan ook graag aansluiten bij de woorden van de heer Kramer, gericht op het gehele bureau culturele zaken. Ik ben blij dat een van de mogelijkheden die met de culturele raad worden besproken een opheffing is. Het gesprek wil ik bepaald niet frustreren door op opheffing aan te dringen, maar ik geloof wel dat de wethouder er verstandig aan doet met onze visie rekening te houden. De heer SEVERENS: Ook. ik wil in het kort nog even ingaan op hetgeen de wethouder heeft gezegd. Evenals de heer Kramer heeft gedaan, wil ik mijn waardering uitspreken voor het werk van de wethouder en zijn afdeling. Ik meen dat in de culturele raadsafdeling regelmatig veel waardering en erken telijkheid is uitgesproken voor de inzet en de werkzaamheid van de wet houder en zijn medewerkers. Daarnaast is evenwel ook regelmatig een wat sombere ondertoon merkbaar geweest, omdat het tempo waarin aan besluiten wordt gewerkt ons wat is tegengevallen. Verder heeft de wethouder nogal uitdagend gereageerd op mijn verwijt dat op de vragen 299 en 300 geen antwoord is gegeven. Ik zou hem daarom willen attenderen op de antwoorden op de vragen 302, 303, 305, 306 en 310, waarin verwezen wordt naar het antwoord op de vragen 299 en 300, maar daar vind ik dan nauwelijks een antwoord. Een enkele vraag zou ik daarom opnieuw willen stellen. Zo heb ik ge vraagd wanneer wij het advies van het college kunnen verwachten over het fonds artistieke werken, waarover de culturele raad op 26 februari 1972 een advies heeft uitgebracht. Wat mijn bezwaren tegen de verhoging van de muziekschooltarie ven betreft, mijns inziens zijn deze bezwaren terecht geuit, omdat ik met name van de docenten van de muziekschool heb vernomen dat zij het plan hebben om het individueel onderwijs af te schaffen, zeker voor de eerste vier jaar. Dit is de wethouder en de afdeling ook bekend. Eens zullen er consequenties moeten worden getrokken uit de weten schap dat maatschappelijke belangen voorrang moeten hebben op ar tistieke waarden. Welnu, die consequenties heb ik voor mijzelf getrok ken. Ik heb al eens eerder gevraagd meer zorg te dragen voor samen werking en coördinatie en wil het nu niet bij deze vrijblijvende opmer-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1426