24 NOVEMBER 1972
1428
De heer KRAMER: Dat wij het zware geschut nu niet in stelling
hebben gebracht, wil natuurlijk niet zeggen dat wij dat het volgend
jaar ook niet zullen doen,' Ik ben het met de heer Von Schmid eens
dat wij nu niet wederom moeten gaan praten over een basisfilosofie,
daar hebben wij geen behoefte aan.
Ten dienste van de cultuur zullen wij nu zakelijk aan de slag moeten
gaan. Het volgend jaar zullen wij geen mooie zinnen meer aanvaarden.
De wethouder weet dan dat wij daarmee bedoelen dat er nu werkelijk
zicht moet komen op de vormgeving met een brede betrokkenheid en
nuchterheid. Wij zullen niet hardleers moeten zijn. Wanneer er een
personeelstekort is, moet er een oplossing voor worden gezocht, want
anders is het apparaat tot mislukken gedoemd. Overigens behoeft de
afdeling voor mij niet te worden ingeschakeld als er rekening wordt
gehouden met hetgeen vanavond in deze raad is gezegd. Ik heb er
waardering voor dat de wethouder heeft gezegd dat hij min of meer
op zijn uitgangspunt is teruggekomen. Dat hij dit toegeeft, moet ons
respect afdwingen.
Mijn opmerking over de Nassauprijs Breda kan ik na hetgeen de
heer Jansen erover heeft gezegd laten vallen. Wel wil ik nog zeggen
dat wij hiermede tóch te laat zijn.
Tenslotte, wij hopen op grond van hetgeen de wethouder heeft
gezegd op een spoedige oplossing van het cultuurprobleem. Mijns in
ziens moet daarbij het uitgangspunt zijn: een bescheiden, welgemeen
de gedachtenordening.
Wethouder MANS: Ik zal proberen heel kort te zijn, want ik had
zo even nog maar acht minuten en ik weet niet hoe veel daar nog van
over is.
De heer Quadekker is bereid datgene wat ik op dit moment niet
tot mijn beschikking heb uit te zoeken. Ik ben daar erg blij mee. Als
wij zijn gegevens hebben, kunnen wij de discussie over de bijdrage
aan het museum voortzetten.
Dat ik welkom ben bij de Stichting Stedelijk Museum is mij be
kend. Hij weet dat ik een goed contact met het museum heb.
Als de heer Quadekker zegt dat de gemeente zelve heeft gevraagd
om een gemeentelijke stichting, is dat juist, maar hij weet ook dat
daarbij andere motieven mede een rol hebben gespeeld. Dit had niet
alleen te maken met "een vinger in de pap houden", doch ook met
de pensioenaanspraken van de werknemers.
De heer Jansen wil ik deze keer bepaald niet vergeten, maar
eigenlijk behoef ik hem niet meer te antwoorden: over de recreatie
nota heb ik in de algemene beschouwingen gesproken en op het beleid
wil ik nu niet meer terugkomen.
De heer Van Os heeft over het pedagogisch centrum gesproken.
Ik moet hierbij kijken in de richting van mijn collega van onderwijs
tot wiens portefeuille dit behoorde. De relatie tussen het pedagogisch
centrum en de schooladvies- en begeleidingsdienst is gelegd. Het is
overigens niet juist dat het geld dat ter beschikking is gekomen door
het wegvallen van het pedagogisch centrum nu is opgenomen in de
pot "cultuurexperimenten". In de begroting 1972 was een post van
rond 17. 000, -- voor de kunstzinnige vorming opgenomen en deze
nu is toegevoegd aan de pot "experimenten" van de begroting cultuur;
die post is dus een andere dan die voor het pedagogisch centrum.
De heer VAN OS: Maar wat gaat er nu gebeuren met de kunst-