17 FEBRUARI 1972 140 Wethouder VAN DUN: Ik meende dat de heer van Caulil be doelde dat hij naar een kostprijsdekkende grondprijs wilde, want dat is natuurlijk nooit het geval. Wat wel overblijft is zijn vraag of het rechtvaardig is, met name wat Princenhage-West betreft. Naar mijn mening is dat inderdaad rechtvaardig, anders waren wij niet met dit voorstel gekomen, maar het is natuurlijk het goed recht van de heer van Caulil er anders over te denken. Overigens geloof ik dat wij niet moeten zeggen dat de grondprijs alleen aan de grond gerelateerd is en dat die opslag daar zonder meer bij hoort, maar dat wij beide, zowel de grondprijs als de opslag, moeten zien in het kader van het realiseren van het bestemmingsplan. Als wij het zo zeggen vind ik die rechtvaardigheid ook in Princenhage-West terug. De laatste vraag van de heer van Caulil was of er geen andere manier is om gelden te heffen van de Bredase bevolking. Ik geloof dat wij daarmee in strijd komen met de mogelijkheden die een ge meente heeft voor het heffen van belastingen en dat deze mogelijk heid in de hele belastingtechniek er niet is, zoals mijn collega van financiën mij toefluistert. De heer VAN CAULIL: Ik heb het goed begrepen: het is onmoge lijk om het rechtvaardig te doen. Wethouder VAN DUN: Het is ook onmogelijk om het volgens uw suggestie te doen. De heer VAN MERK OM: Ik zou nog gaarne een antwoord willen hebben op de vraag die ik in tweede instantie heb gesteld. Wethouder VAN DUN: Dat heb ik toch gedaan? De heer van Merkom heeft gezegd dat hij "te zijner tijd" geihformeerd wil wor den. De heer VAN MERKOM: Ik heb ook gevraagd of het rijk die 4,-- of 8,-- wel accepteert voor de woningwetbouw. Wethouder VAN DUN: Volgens de accountants die ook de minis ter adviseren wel. De heer VAN MERKOM: Dank u wel. De heer AMERICA: Wethouder van Dun suggereert mij dat ik voor het antwoord op mijn vraag bij zijn collega Mans moet zijn. Nu weet ik niet of de heer Roozeboom woordvoerder is voor de heer Mans of dat ik hem mag vragen wat zijn standpunt is ten aanzien van de gemeenschapsactiviteiten. De heer VAN CAULIL: Ik meen dat het eigenlijk wel over bodig is dat ik nog een stemverklaring afleg. Ik heb duidelijk ge zegd dat ik niet met dit voorstel mee kan gaan en daar blijf ik bij. Wethouder MANS: Als de heer America mij uitdaagt iets te zeggen over gemeenschapshuizen kan ik dat natuurlijk niet laten. Als hij vraagt hoeveel geld er via het ministerie van C.R. M. be schikbaar is gekomen voor Breda moet ik hem het antwoord echter

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 140