4 DECEMBER 1972
1444
samen; thans doet geen 8 °/o dit meer. Van een algemeen probleem is
het woningtekort een bijzonder probleem geworden. De woningnood
heeft een harde kern, die gedeeltelijk in zijn algemeenheid blijft be
staan in de dichtbevolkte centra en voorts het karakter heeft van een
sociaal probleem. In 1970 betaalde 56 °Io van de huishoudens of alleen
staanden slechts 10 "jo of minder van het bruto inkomen aan huur. 18 °]o
betaalde 16 <7o of meer. Deze laatste categorie treft men vrijwel uitslui
tend aan bij de groepen met de lage inkomens. De overheidssubsidie op
de woningen komt derhalve bij de verkeerde groep terecht. Wil hierin
verandering worden gebracht, dan lijkt omschakeling naar individuele
subsidie de aangewezen weg. De regering heeft over deze aangelegen
heid het advies van de SER gevraagd, omdat men meent dat op deze
manier de volkshuisvesting op den duur niet kan worden gefinancierd.
Op 1 juli 1971 is de huurharmomsatie van kracht geworden; op 1 april
werd zij uitgebreid tot woningen van gemeenten en van woningbouw
corporaties. De verwachting was, dat de huren enorm zouden stijgen.
Uit de cijfers van het beleggingsfonds voor onroerende goederen blijkt
echter dat in geliberaliseerde gebieden de huur gedurende de eerste
twee jaar iets sterker stijgt; daarna blijft de huur uit concurrentieover-
wegïngen achter bij de toegestane verhogingen. In een gebied dat sinds
1970 is geliberaliseerd steeg de huur namelijk met 0,7 °]o-, landelijk
steeg de huur met 7 °]o„ In een sinds 1968 geliberaliseerd gebied bedroeg
de huurstijging 21, 5 °Jo, tegenover een landelijk toegestane stijging van
24, 9 °]oIk ga voorbij aan een aantal excessen, die bij de aanpassing
zijn opgetreden. Zij waren van zeer bijzondere aard. In deze raad is
herhaaldelijk gepleit voor een herverkaveling van subsidies en voor het
toerekenen van kosten aan de hoofdstukken of onderdelen waar zij thuis
horen, Het komt dan ook de duidelijkheid ten goede en het past ook in
die opvattingen een goed huurbeleid te voeren. Een goed huurbeleid
wil zeggen dat de huren geleidelijk worden aangepast aan de kostprijs
of vervangingswaarde van de woningen; daarnaast moeten individuele
huursubsidies worden verleend en maatregelen worden genomen om
de doorstroming te bevorderen, evenals het eigen woningbezit. Zou
een dergelijk beleid worden afgewezen, dan is geen redelijk rendement
voor huiseigenaren te verwachten en staat ons verkrotting te wachten.
Wij hebben in onze stad voorbeelden genoeg daarvan. De moeilijkheid
is dat de doorstroming moeilijk op gang komt, dat de huursubsidies te
laag zijn en dat de woningen steeds duurder worden. In de Bredase situatie
hebben wij te maken met de volgende factoren. De minister neemt maat
regelen en wenst doorvoering van de huurharmonisatie. Een groot aantal
gezinnen, dat door deze maatregelen getroffen wordt, maakt bezwaar.
De gemeente heeft geen preventief onderhoud verricht en geen of na
genoeg geen woningen verbeterd. De huurder heeft dan ook niet het
gevoel dat er iets tegenover de huurverhoging wordt gesteld. De niet
aangepaste huren leverden een laag rendement voor de huiseigenaar
op; het onderhoud kwam in de verdrukking. Om die reden vindt de
eerder genoemde verkrotting plaats. Ook de gemeente heeft hiermee
als huiseigenaar te maken.
Over de huurverhoging wil ik het volgende zeggen. Het is onjuist
bij de oude woningen van de stichtingsk.osten uit te gaan. Men dient uit
te gaan van de vervangingswaarde. Verder is het onjuist zelf geen reke
ning te willen houden met de inflatie. Bij het vaststellen van het mini
mum behoeftenpakket worden loon- en prijsstijgingen ingecalculeerd.
Bij die prijsstijgingen wordt ook een huurverhoging ingecalculeerd.
Het gevoerde beleid van het college ten aanzien van het onderhoud is