4 DECEMBER 1972
1446
De heer VAN MERKOM: Wij kunnen het betoog van de heer Geene
in grote lijnen onderschrijven. Hij heeft duidelijk een overzicht van de
problematiek gegeven.
De heer VAN OS: Ik wil het betoog van de heer Crul onderschrijven,
ook namens mevrouw Van Nes die zoals u weet verhinderd is. Ik zou daar
aan nog willen toevoegen dat wij in principe wel akkoord gaan met de
huurharmonisatie, maar dat de uitvoering van deze regeling kennelijk
leidt tot onrechtvaardigheden. Voorzover deze onrechtvaardigheden
ontstaan door een onjuiste of te weinig soepele toepassing van de regels,
dient de gemeente dat te corrigeren. Voor zover de onrechtvaardighe
den niet gecorrigeerd kunnen worden, ligt het op de weg van de gemeen
te te juister plaatse protest aan te tekenen.
Wethouder VAN DUN: Het lijkt mij niet nodig namens het college
in te gaan op de politieke interpretatie van de laatste verkiezingen, die
de heer Crul namens de grootste fractie gegeven heeft. Wij kunnen ons
beperken tot de problematiek van de huurharmonisatie, waarover de
PAK-fractie bij monde van de heer Crul ook vragen heeft gesteld. Ik
ben blij dat u gezegd heeft dat enkele opmerkingen van de heer Geene
zijdelings bij dit onderwerp betrokken zijn. Ik kan echter toegeven dat
het beeld dat de heer Geene schetst bijna geheel kan worden onderschre
ven, zoals overigens ook de heer Van Merkom doet. De heer Geene
constateert terecht dat een analyse van de situatie in Breda voor 90 °jo
niet tot onze competentie behoort; wij kunnen daaraan als gemeente
bijzonder weinig doen. Waar de gemeente wel een vinger in de pap
heeft proberen wij op de meest aansprekende manier aan de nood te
gemoet te komen. Ik wil één correctie maken op de woorden van de
heer Geene. Ik zou gesteld hebben dat het onderhoud in de afgelopen
jaren niet juist is geweest; hiermee wordt het onderhoud van openbare
werken bedoeld. Dit is een verdraaide en uit de context gehaalde weer
gave van hetgeen ik destijds gezegd heb; ik heb tijdens de begrotings
behandeling gezegd dat door openbare werken in het verleden wel de
gelijk ten aanzien van de gemeentelijke woningen onderhoud is gepleegd,
maar dat wij wellicht tot de ontdekking komen dat dit nog beter kan ge
schieden. Om die reden ziet men ook in de informatieve nota huisvesting,
tweede deel, waarop ik in mijn betoog nog graag op zou willen terugko
men, dat wij op een andere manier met elkaar zaken willen gaan doen.
Ik meen dat het om een bijzonder complexe, ingewikkelde en
formeel geregelde zaak gaat. Ik maak bij voorbaat mijn excuses aan
de raad en aan alle verdere aanwezigen. Misschien mag ik pogen het
probleem samen te vatten. Artikel 68-a van de Woningwet draagt aan
het college van burgemeester en wethouders verplicht op te zorgen dat
ten aanzien van het eigen woningbezit en ten aanzien van het woning-
bezit van de stedelijke bouwverenigingen minstens elke drie jaar een
plan wordt ingediend bij de minister van volkshuisvesting en ruimtelijke
ordening om te komen tot een nivellering van huurprijzen van nieuwe
en oude woningen. Dit is kortweg een samenvatting van hetgeen in
artikel 68-a in het tweede, derde en vierde lid staat. Het plan wordt
gemaakt door het college van burgemeester en wethouders; via de huur
adviescommissie wordt het ingediend bij de minister van volkshuisves
ting en ruimtelijke ordening. Deze minister stelt het plan als zodanig
en de huurbedragen bindend vast. Als wij dit zien, moeten wij kijken
naar de methode die de minister aangeeft. Die methode is vermeid in
zijn circulaire. Die methode is in het leven geroepen door het departe
ment van volkshuisvesting in samenspraak met de Vereniging van