4 DECEMBER 1972
1448
het afdoen van een zodanig ministerieel verzoek aan het college gede
legeerd is. Uit mijn inleiding zal duidelijk geworden zijn dat geen over
leg heeft plaatsgevonden, noch met de afdeling openbare werken noch
met de raad, omdat uit hoofde van het reeds genoemde artikel 68-a van
de Woningwet het opstellen en indienen van een harmonisatieplan impe
ratief is opgedragen aan het college van burgemeester en wethouders.
Derhalve is er geen sprake van delegatie. De tweede vraag van de heer
Crul houdt in wat in grote lijnen de inhoud van het plan is dat door het
college aan de minister werd voorgelegd. Het plan dat is voorgelegd
berust op het puntenstelsel dat ons is verstrekt via een ministeriële cir
culaire en dat tot stand gekomen is in het gezamenlijk overleg van het
ministerie met de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten, het Katho
liek Instituut voor Volkshuisvesting en de Nationale Woningraad. Dit
puntenstelsel waardeert de diverse typen woningen afzonderlijk. Ver
volgens is bij de berekening van het door de heer Crul geschetste har-
monisatiepeil uitgegaan van alle daarvoor in aanmerking komende
nieuwbouwcomplexen, behalve van de 315 etagewoningen van de bouwver
eniging Sint Laurentius. Ik praat nu over de situatie 1972. Het complex
Sint Laurentius is buiten beschouwing gelaten omdat dit recentelijk is
klaargekomen; op dat moment zouden wij de sfeer vertroebelen door de
vrij hoge huren. Voorts wil ik het hebben over de geconstateerde gebreken.
Deze zijn, evenals de door de bewoners zelf aangebrachte verbeteringen en
de extra toeslagen op de huur tengevolge van door de gemeente aangebrachte
voorzieningen, bij de puntenwaardering buiten beschouwing gelaten. De
puntenwaardering van de huurharmonisatie per 1 april 1973 is ten opzichte
van 1972 verfijnd. In feite hebben wij voor 1973 hetzelfde systeem als
voor 1972, alleen is een verfijning ten aanzien van het puntenstelsel
aangebracht, zodat het mogelijk is de woningen qua ouderdom, ligging
en situatie genuanceerder in het puntenstelsel te beoordelen. Als vierde
punt heeft de heer Crul gevraagd hoe groot het aantal bezwaarschriften
is dat door de bewoners van gemeentewoningen en woningen van woning
bouwverenigingen tegen de maatregelen van de huurharmonisatie is inge
diend. Wat was de inhoud van het advies van de huuradviescommissie en
welke beslissing nam de minister? Ik moet een mogelijk dreigend misver
stand rechtzetten. Wij hebben de gedragslijn gevolgd bij de huurharmoni
satie 1972 dat wij, wanneer een bezwaarschrift van één bewoner van een
bepaald complex binnenkwam, dit doorgegeven hebben aan de huuradvies
commissie, zijnde en beschouwd wordende als een bezwaarschrift van alle
bewoners van dat complex. De cijfers die ik noem, zijn dus misschien
enigszins merkwaardig en minder relevant. Omdat het gevraagd is, wil
ik het volgende zeggen, 27 °]o van de bewoners heeft zich voorlopig niet
akkoord verklaard met de huurverhoging in het kader van de huurharmoni
satie; 19 is wel akkoord gegaan met de huurverhoging en 54 °jo heeft
niet gereageerd. De inhoud van het advies van de huuradviescommissie
aan de minister is ons niet bekend. De beslissing van de minister is via
de pers en via afschriften aan de bewoners duidelijk geworden. De voor
gestelde huurverhogingen in het kader van de huurharmonisatie zijn alle
bekrachtigd ondanks geconstateerde tekortkomingen terzake van het on
derhoud. Op dit punt wil ik inspelen op een uitlating van de heer Crul,
die merkwaardigerwijze zijn stellingname wel baseert op contacten met
de actiegroepen, maar kennelijk geen behoefte heeft aan contact met
de gemeente, die ook deelneemt aan het overleg. Hij komt tot de merk
waardige conclusie dat al die besprekingen met de actiegroepen, die
hier vanavond vertegenwoordigd zijn, niets hebben opgeleverd. Het
tegendeel is het geval. In het kader van de huurharmonisatie valt niets