1461 4 DECEMBER 1972 minister en de opdracht aan het college van burgemeester en wethouders lezen en als wij de aanschrijving van de minister lezen, meen ik dat het juist voor de bewoners tamelijk zinloos zou zijn aan de minister ontheffing te vragen. Natuurlijk kan men dit doen; ik meen echter op voorhand te mogen stellen dat het niet tot resultaat zal leiden, wan neer wij integrale ontheffing vragen van de huurharmonisatie 1972 en 1973, In de tweede plaats kunnen wij stellen dat de gemeente geen enkele bevoegdheid heeft om de discrepantie in de huren van oude en nieuwe huizen weg te werken. Op dit punt kan ik de heer Crul niet volgen; er bestaat een hemelsbreed verschil tussen zijn benadering en mijn benadering van het probleem. Wij mogen zelf geen huurverhogin gen vaststellen; wij hebben niet de mogelijkheid tot het opleggen van een huurbelasting; wij hebben niet de bevoegdheid tot het in het leven roepen van een huurharmonisatie. Het is dus duidelijk dat op het ogen blik het enige middel om het verschil tussen de hoge huren van nieuw bouwhuizen en de lage huren van oudere huizen weg te werken de huur harmonisatie is. Het bestaan van dit verschil op zichzelf is reeds een asociale zaak. De heer Crul wil de hele zaak "inslikken" en om ont heffing vragen. In dat geval staan wij met lege handen en kunnen wij niets doen. Het is bekend dat in oude huizen met relatief lage huren vaak mensen wonen die hogere inkomens hebben dan zij in feite ver wonen. Wij kunnen de doorstroming dus alleen bevorderen door het nemen van maatregelen. Men kan van mening zijn dat de huurharmo nisatie geen sympathieke en een enigszins onbegrijpelijke maatregel is; het is echter het enige handvat, het enige gereedschap dat wij heb ben om het schrijnend verschil tussen de huren weg te werken. Als zo danig is het college van mening dat bij het ontbreken van een alterna tief de huurharmonisatie, zeker omdat die door de wet is opgelegd, een goede zaak is. Een andere zaak is her. feit dat de huurharmonisatie wél de moge lijkheid geeft tot partiële ontheffing. Ik heb u reeds gezegd dat integrale ontheffing een zinloze zaak is. De partiële ontheffing kan verleend wor den in die gevallen waarin de huizen volgens de minister in een zeer slechte onderhoudstoestand verkeren. Welaan, om die reden hebben wij de Vestkant en het Westeinde, verkerende in een zeer slechte situa tie, niet partieel ontheven, maar hebben wij aan de minister gevraagd om die delen buiten de huurharmonisatie te laten vallen. Ik heb namens het college de bereidheid geëtaleerd om ten aanzien van de huurharmo nisatie 1973 met de afdeling openbare werken de volgende week de za ken op tafel te leggen. Wij zijn bereid de toepassing van het puntenstelsel te laten zien. Wij hebben de kwestie voor ons zelf, in onze eigen bevoegdheid als college, gewogen ten aanzien van de Vestkant en het Westeinde. Het is natuurlijk mogelijk dat er in het overleg met de raadsafdeling openba re werken van de andere kant van de tafel zulke zwaarwegende argumenten worden aangevoerd, dat wij meerdere complexen voor partiële ontheffing in aanmerking kunnen laten komen. Men zal dan wel met bijzonder sterke en steekhoudende argumenten moeten komen. Ik zie dit vooralsnog per soonlijk niet zitten. Wij moeten daarover echter met elkaar durven te praten. Wij zouden tot de ontdekking kunnen komen dat door ons in 1973 een complex vergeten is, dat in 1972 ook meegenomen is; in een dergelijk geval moet men als college het recht hebben de partiële ont heffing ook in de richting van 1972 te vragen. Samengevat moet de wet naar de mening van het college uitge voerd worden. Dat is democratisch. Het uit elkaar groeien van hoge en lage huren is asociaal. Wij hebben partiële ontheffing gevraagd

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 1461