13
20 JANUARI 1972
De VOORZITTER: Dames en heren, ik stel voor dat punt 4x hier
mede als afgerond beschouwd wordt. Ik heb zojuist al gezegd dat
het op dit moment niet wel mogelijk en ook niet gewenst is dat
van de kant van het college over deze zaak gediscussieerd wordt.
Ik geloof wel dat het mogelijk en gewenst zou kunnen zijn -- in
zoverre meen ik dat het goed is dat beide sprekers hierop gewezen
hebben -- dat deze zaak, nadat het preadvies dat ik heel duidelijk
voor februari meen te hebben aangekondigd is ingediend, opnieuw
aan de orde wordt gesteld. Ik geloof dat het nuttig is, deze termino
logie en restrictie voor ogen houdend, af te wachten wat het preadvies
van burgemeester en wethouders in de maand februari zal inhouden.
Mocht u hiermede kunnen instemmen, dan kunt u wat mij betreft
verwachten dat dit preadvies de raad in februari zal bereiken. Kunt
u daarmee instemmen?
De heer VAN BANNING: Mijnheer de voorzitter, mag ik een op
merking maken? Ik wil u gaarne dankzeggen. Ik vind het bijzonder
charmant dat u mij toch de gelegenheid gegeven heeft deze zaak
hier aan de orde te stellen, temeer daar een deel van de bewoners
van de Irenestraat hier aanwezig is. Met betrekking tot datgene wat
de heer Kroon gezegd heeft moet ik opmerken dat alhoewel het col
lege de bevoegdheid heeft om een beslissing te nemen de raad het
beleid toch in zijn beschouwingen mag betrekken. Overigens ga ik
met uw voorstel verder gaarne accoora.
De VOORZITTER: Ik wil deze zaak dan nu graag afsluiten. Ik
verneem dat de heer Froger een opmerking wil maken over een an
der punt met betrekking tot de ingekomen stukken. Ik zou het op
prijs stellen indien dit niet op dezelfde manier gebeurt als zojuist.
Het mag dan allemaal wel charmant lijken, maar ik geloof toch
wel dat er bijzonder goede spelregels zijn en dat wij met elkaar
moeten afspreken dat wij ons daaraan zullen houden.
De heer FROGER: Ik wil een opmerking maken over punt 4e:
Jaarverslag van de Welstandscommissie over het jaar 1970. Ik wil
graag in de aandacht van de raad aanbevelen dat deze commissie
in haar verslag vermeldt dat ongeveer de helft van de in Breda binnen
komende plannen wordt afgekeurd. Dat lijkt mij ten opzichte van
andère steden, plaatsen en regio's enorm veel. Bovendien zijn twee
van de vier commissieleden door hun plaatselijke praktijk aan Breda
gebonden. Ik meen dat dat een onjuiste toestand is. Verder is slechts
ten aanzien van \°lo van de ruim 300 afgekeurde plannen een beroep
bij de raad ingediend, hetgeen ik erg eigenaardig vind. Goed uit
gerekend betekent dat \"lo 4 plannen; hiervan ken ik er twee zeer
goed.
Dan wil ik nog iets zeggen over de punten 4t en 4u.
De VOORZITTER: Mag ik dit nu afsluiten, mijnheer Froger? U
heeft uw zegje gedaan en het zal ongetwijfeld door de nijvere steno
grafen in de notulen worden opgenomen, hetgeen waarschijnlijk uw
bedoeling is geweest. Ik geloof echter toch dat het nuttig is om
af te spreken dat wat dit punt betreft én het stuk én de mededeling
van de heer Froger door de raad voor kennisgeving worden aange
nomen. Ik meen dat de heer Froger nog een opmerking heeft over
een ander stuk.