149
17 FEBRUARI 1972
Mejuffrouw PAULUSSEN: Ik heb het gevoel dat dit een van de
weinige keren is dat er een appèl gedaan wordt op de persoonlijke
verantwoordelijkheid van ieder raadslid afzonderlijk om op dit moment
zijn stellingname heel duidelijk naar voren te brengen.
De VOORZITTER: Ik schors de vergadering voor enkele minuten
om mij met het college te kunnen beraden.
SCHORSING.
De VOORZITTER: De vergadering is heropend.
Het college blijft bij zijn standpunt dat het redelijk is de motie
maandag a. s, aan de orde te stellen en wenst daarover een uitspraak
van de raad. Het heeft daarvoor bovendien een argument dat in het
financiële vlak ligt en dat door de heer Broeders zal worden toege
licht. Dit betreft punt 2 van de motie.
Wethouder BROEDERS: De raad zal er begrip voor hebben dat wij
ten aanzien van.
De heer FROGER: Sowieso niet!
Wethouder BROEDERS: Ja, mijnheer de voorzitter, heeft het dan
eigenlijk nog zin dat ik iets zeg?
De VOORZITTER: Voor bepaalde leden niet, voor anderen mis
schien wel.
Wethouder BROEDERS: De heer Froger spreekt namens de raad.
De heer FROGER: Dat kan niet!
Wethouder BROEDERS: Dan heeft hij zich blijkbaar een bevoegd
heid aangemeten die hij niet heeft.
De heer FROGER: Ik heb ook niet gezegd dat ik namens de raad
sprak!
Wethouder BROEDERS: Het probleem is dat u zei dat de raad
er sowieso geen begrip voor heeft.
De heer FROGER: U zei "de raad" en daar wenste ik mij niet
bij neer te leggen.
De VOORZITTER: Uw standpunt is duidelijk, mijnheer Froger,
het woord is nu aan de wethouder.
Wethouder BROEDERS: Een deel van de motie ligt op het finan
cieel-technische vlak, er wordt namelijk geeist dat voor 10 maart
een krediet wordt opgenomen om zowel in het Westeinde als in de
Vestkant/Vestingstraat de stalen ramen door houten ramen te ver
vangen, vooruitlopend op de renovatie.
Ik weet niet precies wat daarbij de bedoeling is van de indieners
van de motie. Als het de bedoeling is dat het college met een voor
stel komt om dit krediet beschikbaar te stellen, dan moet ik er wel