163 21 FEBRUARI 1972 Men heeft voortdurend opgebeld, maar er gebeurde niets. De man die de klachten doorgaf heeft op een gegeven moment zelfs gezegd- ik bel met meer, want ik sta voor gek, er komt toch niemand. Ik zou willen vragen of die klachten opnieuw kunnen worden opgenomen en of er op korte termijn een lijst van die klachten kan worden overgelegd. Tenslotte wil ik opmerken dat ik toch graag zou zien dat de wet houder nadere toezeggingen zou doen met betrekking tot het tweede deel van mijn motie. De heer CRUL. De wethouder heeft ons gevraagd in te gaan op de motie zelf en de voorstellen die daarin vervat zijn. Hij verwacht van ons commentaar. Ik vind toch wel dat hij de zaak enigszins ver keerd benadert. Ik geloof dat de bewoners van b. v. het Westeinde geen vertrouwen meer in de overheid hebben en dat in de ruimste zin des woords. Ik meen dat wij de zaak vanuit dat uitgangspunt moeten benaderen. Het vertrouwen kan alleen na renovatie herwonnen worden. Wij kunnen alleen nog iets goedmaken als wij de mensen daar nog enigs zins redelijk laten wonen, als wij alle onderhoud op een redelijke ter mijn uitvoeren en niet teveel poespas maken door alles nog weer eens te gaan opnemen. Dat kan in die wijk niet meer; dat wordt niet meer geaccepteerd en dat kan ik mij wel voorstellen ook. Met mevrouw Stockmann en mevrouw Van Nes ben ik er twee weken geleden nog eens op bezoek geweest en wij hebben toen duidelijk geconstateerd dat de situatie onhoudbaar is. Er moet werkelijk iets gebeuren. Ik verwijs dan nog even naar bijlage IV, waarin vermeld wordt dat de stalen ramen alleen maar sluitbaar gemaakt worden. Wij hebben ech ter in verschillende huizen geconstateerd dat dat op deze manier ge woon niet kan. Wij zijn in twee huizen geweest. De bewoner van het ene huis zei ons: "Dat heb ik al zolang geleden opgegeven". Hij heeft ons ook duidelijk aangetoond dat een en ander niet hersteld is. Nu kan men wel zeggen dat men eraan doet wat eraan te doen is, maar de feiten bewijzen gewoon dat dat met gebeurt. Ik moet in dit verband dan ook de woorden van mevrouw Van Nes onderschrijven. Wordt nu inder daad datgene wat naar aanleiding van de brief van de heer Elich opge nomen is in die zin bekeken dat de bewoners voorzover dar daar nog mogelijk is redelijk kunnen wonen? Ik geloof dat dat er gewoon niet achter zit. Met betrekking tot de motie zegt de wethouder met het eerste deel geen problemen te hebben. Dat is dan prachtig, maar ik geloof dat er dan toch wel duidelijke afspraken gemaakt zullen moe ten worden met betrekking tot datgene wat na de inventarisatie zal gebeuren. Ik ben het helemaal niet eens met de vermelding in bijla ge IV, dat die zaken niet aan de orde kunnen komen. Deze zaken moe ten aan de orde komen, ook al met het oog op de renovatie die over een aantal jaren zal plaatsvinden. De ramen vormen, zoals mevrouw Van Nes al gezegd heeft, nu juist het grootste probleem. Er wordt ge zegd dat de renovatie dit probleem zal oplossen en dat neem ik direct aan. Uit de motie blijkt echter dat wij het noodzakelijk vinden dat hieraan absolute voorrang gegeven wordt. Die toezegging is in feite niet gedaan en ik meen dat de wethouder toch nog eens moet ingaan op de voorhanden zijnde mogelijkheden. In de vergadering van donderdag j. 1. hadden wij al tot een beslissing willen komen over de twee zaken die in de motie aan de orde zijn gesteld. Wij zijn er nl. van overtuigd dat ten aanzien van deze zaken geen uitstel mogelijk is. Wij hebben tijdens de behandeling van het voorstel en de motie ook gevraagd wel ke mogelijkheden er nu voor ons als gemeente voorhanden zijn. Het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 163