166 21 FEBRUARI 1972 is. Wij zullen echter allemaal moeten erkennen dat er eigenlijk maar bitter weinig werkelijke verbeteringen hebben plaatsgevonden. Er zijn provisorische maatregelen genomen, maar tot effectieve maatregelen waren wij niet in staat. Natuurlijk moeten wij ons ervan bewust zijn dat een verder uitstellen van die renovatie buiten de invloedssfeer van de stad Breda zelf lag. Toch blijft het voor de buitenstaander en zeker voor diegenen, die dag in dag uit met een miserabele woonsituatie ge confronteerd worden, een onverklaarbare en ook niet te pruimen zaak. In ieder geval is gebleken dat een enorm aantal communicatiestoornis sen plaatsgevonden heeft tussen enerzijds de wijkbewoners en anderzijds de dienst van openbare werken; daarvan kunnen wij toch wel uitgaan. Evenals de heer Von Schmid vraag ik mij af hoe het nu komt dat al die aanbestedingen steeds weer hoger uitvallen dan de begrotingen. Zoals wij ook uit deze papieren hebben gezien leidt dat tot grenzelo ze vertragingen. Wij zullen hieruit voor de toekomst in ieder geval een lering moeten trekken en wellicht die begrotingen hoger moeten stellen. Ik weet niet wat daarvan de consequenties zijn; lage begro tingen die op een enorme manier door de aanbestedingssommen wor den overtroffen leiden echter tot vertragingen, waarvoor gewoon geen verklaring te geven is. De wethouder heeft wellicht datgene gedaan wat in zijn vermogen ligt. Het is echter duidelijk gebleken dat daar mede de onleefbare woonsituatie niet opgelost wordt. Wij hebben nu gezien dat vandaag het voorstel tot renovatie in het Westeinde, verge zeld van een gunstig advies, naar Den Haag verstuurd is. Over uiterlijk 14 dagen wordt uitsluitsel verwacht en ik vraag mij af wat er op 6 maart gaat gebeuren, wanneer zou blijken dat het voorstel niet of gedeeltelijk goedgekeurd is of wellicht wel goedgekeurd is. Gaan wij dan dinsdag 7 maart aan de gang? Daarover zou ik graag iets van de wethouder ho ren. Verder vraag ik mij af welke consequenties het aanvaarden van de donderdagavond ingediende motie heeft. Het college heeft bij mon de van zijn voorzitter duidelijk gepleit voor uitstel van de stemming over de motie. Welke motieven lagen hieraan ten grondslag? Welke consequenties heeft het aanvaarden van de motie? Daarover heb ik de wethouder eigenlijk bitter weinig horen zeggen. Voorts zou ik nog graag antwoord krijgen op de volgende vraag: welke mogelijkheden zijn er om de renovatie van minder-urgente objecten, waarbij ik met name denk aan die objecten die pas voor 1973/1974 gepland zijn, in W. S. W. -verband uit te voeren? Daarover hebben wij de vorige keer ook al gesproken. Het is natuurlijk maar een hint, maar misschien ligt hier een mogelijkheid dat deze zaak met rijkssteun in versneld tempo aangepakt wordt. Kortom, de verwijten die wij elkaar afgelo pen donderdagavond toegeslingerd hebben zijn het gevolg geweest van een gevoel van onmacht. Op grond van de mededelingen, die nu op tafel liggen, kunnen wij wellicht weer hoop hebben dat de zaak op korte termijn rond komt. Ik hoop dat de zaak met de beantwoording van de nu door mij gestelde vragen in het reine komt. Mevrouw STOCKMANN-VAN DER KALLEN: Tijdens de algemene beschouwingen van het vorig jaar heeft de heer Van Loon al duidelijk de woningnood als eerste prioriteit aangemerkt; dat kan iedereen na lezen. Ik geloof dat de gehele raad toen ook hierachter gestaan heeft. Daarom wil ik er toch wel even de aandacht op vestigen dat de raad besloten heeft tot renovatie over te gaan. Ik weet nl. niet precies wat mevrouw Van Nes met "de gemeente" bedoelt. De raadsleden hebben echter zelf tot die renovatie besloten. Sindsdien is geruime tijd voorbij gegaan en ik ben het met alle raadsleden eens dat het een moeizame

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 166