21 FEBRUARI 1972 196 als er plaatselijk weerklank voor wordt gevonden. Voor zover de wereldwinkel daaraan hier in Breda een bijdrage kan leveren moeten wij bijzonder blij zijn dat het werk met behulp van een gemeente lijk subsidie kan worden voortgezet. Ik wil nog een enkele opmerking maken over het advies van de culturele raad. Het praten over cultuur, zonder aandacht voor de derde wereld, is in wezen een soort anticultuur. De culturele raad is wat dat aangaat dus geheel binnen zijn bevoegdheden gebleven. Ik wil de wethouder bijvallen als hij zegt dat met de wereld winkel het laatste woord over de politieke vorming in Breda niet is gesproken. Wij kunnen de activiteiten van de wereldwinkel echter beschouwen als een belangrijke bijdrage aan die vorming. Het is daarbij niet erg dat de ideeën soms wat eenzijdig overkomen. Zulks kan de discussie alleen maar bevorderen en dat werkt bevruchtend op de mensen die andere meningen zijn toegedaan. Vele dingen zullen aanvankelijk wat eenzijdig worden gesteld. Dat lijkt mij echter geen enkel bezwaar. Wij behoeven ons in het geheel niet druk te maken over een eventuele schorsing van ons besluit. Zo dit al zou gebeuren, zou de uitspraak van de raad toch van het grootste belang zijn, omdat de raad van Breda daarmee heeft aangetoond dat hij van mening is dat er op dit gebied iets moet gebeuren. De heer VAN BANNING: Ik wil allereerst mejuffrouw Paulussen antwoorden met betrekking tot haar opmerking over de informatie die van de zijde van het bestuur van de wereldwinkel is verstrekt. Zij wil die informatie positief waarderen. Ik kan haar alleen maar zeer volmondig bijvallen. Ik vind de informatie zeer open en eer lijk en het is bepaald niet mijn bedoeling in kritische zin te spre ken over de opmerkingen. Zij geven evenwel een situatie weer die op dat moment in de wereldwinkel bestond. Ik heb ook gesproken over een professionele aanpak. Ik heb er enorm yeel bezwaren tegen dat Breda 7.500,-- bijdraagt, als ik moet uitgaan van een exploi tatietekort over 1971 van 11. 000,--. Meer weet ik er niet van. Ik moet zelfs aannemen dat het tekort eerder veel groter dan kleiner is, want er werden bijdragen verwacht. Ik weet niet of die ver wachtingen werkelijkheid zijn geworden. Wij weten in ieder geval zeker dat de kosten veel hoger zijn geworden. De wethouder heeft gezegd dat hij het eens is met mijn visie dat dit toch eigenlijk een landelijke zaak is en dat het, als het vormingswerk is, in een breder vlak moet worden gebracht. Het is dus bijzonder twijfelachtig of wij in de toekomst deze instelling verder zullen subsidiëren, afgezien van het feit dat wij het stand punt van de landelijke overheid nog niet kennen en de mogelijk heid -- ik heb deze mogelijkheid op voorhand niet in mijn be schouwing betrokken -- aat er op het besluit geen goedkeuring wordt verleend als wij wel willen subsidiëren. Ik vind het wat onfatsoenlijk een bedrag van 7.500,-- beschikbaar te stellen aan een instelling die met veel grotere tekorten te kampen heeft. Wij zijn nu al weer een eindweegs in 1972 gevorderd. Hoe zal het in 1972 gaan? Wij weten daar niets van. Om die redenen moet ik afwijzend staan tegenover het voorstel van uw college. Het college zegt dat het subsidie bedoeld is als een stimulerings bijdrage, bij wijze van waardering. Natuurlijk bestaat die waarde ring, maar, aldus het college, wij moeten oppassen dat de aan-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 196