21 FEBRUARI 1972
198
matriële doelstelling van deze groep opstellen spreekt mij aan. Ik
hoop dat dat immateriële aspect ook consequenties heeft voor de on
derwijssituatie, zoals wij die in de gemeente kennen. Ik hoop dat
wij voortgaan met de erkenning van dit werk en dat in de lessen
maatschappelijke oriëntatie in de toekomst nog meer gebruik zal
worden gemaakt van deze levende mogelijkheid om te worden ge
confronteerd met allerlei problemen van de derde wereld.
Wethouder MANS: De heer Kramer heeft gezegd dat ik met zwaar
geschut heb gewerkt. Ik heb dat inderdaad gedaan, maar ik heb dat
gedaan vanuit een misvatting die in de afdeling is ontstaan. Ik han
teer de woorden "behoorlijk bestuur" omdat wij in de afdeling heb
ben gesproken over het veranderen van het preadvies in een mede
deling om er zeker van te zijn dat de wereldwinkel het geld krijgt,
als besloten wordt het geld beschikbaar te stellen. Daarop is gevraagd
of dat een advies aan de raad was. Het antwoord op die vraag luidde
ontkennend. Ik heb daarop toegezegd deze opmerking in het college
te bespreken omdat ik de consequenties niet kon overzien. Toen het
voorstel werd gedaan heb ik gezegd dat het mij een aantrekkelijk
voorstel leek. Bij nader inzien heb ik overwogen dat wij, door op
die manier tewerk te gaan, eigenlijk kiekeboe spelen. Wij zouden
op die manier namelijk de schijn wekken onze voorstellen niet aan
gedeputeerde staten te willen voorleggen. Dat leek ons onbehoorlijk
en daarom is de term onbehoorlijk bestuur gevallen.
Het meedelen aan de afdeling heb ik verkeerd begrepen en dat is
een faux pas geweest. Ik begreep dat het een advies aan het college
van burgemeester en wethouders was. Ik heb in de afdeling nog ge
zegd dat dat eigenlijk niet mogelijk was omdat de afdeling advies
moet uitbrengen aan de raad en niet aan het college. Omdat hier
geen sprake was van een advies aan de raad heb ik de afdeling niet
verder geïnformeerd. Het is geen gevolg van het carnaval. Deze
overweging heeft aan mijn handelen ten grondslag gelegen, omdat
ik meende vrijheid van handelen te hebben.
De heer Kramer heeft gevraagd het voorstel in elk geval aan gede
puteerde staten voor te leggen. Ik hoor van deskundigen dat dat een
merkwaardige stap zou zijn. Gedeputeerde staten kunnen het raads
voorstel opvragen en dan komen wij in een geheel andere situatie.
Ik weet niet of het ooit is voorgekomen dat burgemeester en wethouders
een raadsvoorstel voorlegden aan het college van gedeputeerde staten.
Ik zou de eventuele effecten van een dergelijke stap eerst met het
college en deskundigen moeten bekijken. Uitgaande van de filosofie
van ae heer Kramer kan ik mij zijn overweging voorstellen.
Er zijn nog enkele kanttekeningen geplaatst, met name over het
vormingswerk. Ik behoef daar niet veel meer aan toe te voegen. De
situatie van het vormingswerk en de relatie tussen het vormingswerk
en de plaatselijke overheid moeten nog aan de orde komen. Onmis
kenbaar draagt het werk van de wereldwinkel elementen van vormings
werk in zich.
De opmerking van de heer von Schmid dat de culturele raad bin
nen zijn functie is gebleven, wil ik graag bevestigen. Het gaat hier
duidelijk om een taak waarover de culturele raad kan adviseren.
Ik heb de indruk dat de heer van Banning en ik niet erg veel
nader tot elkaar zijn gekomen. Ten aanzien van een aantal punten
hebben wij elkaar gevonden. Ik ken de cijfers van het exploitatie
tekort niet. Ik weet alleen dat het vorig jaar de activiteiten zijn