209
21 FEBRUARI 1972
Het gaat om beantwoording van een brief van gedeputeerde staten
van 29 december. Het lijkt mij juist gedeputeerde staten mededeling
te doen van de opvattingen van de raad. Deze opvatting is neerge
legd in het preadvies en de bijlagen. Wij zullen gedeputeerde staten
meedelen dat wij deze ontwikkeling met grote belangstelling en met
instemming volgen.
Mevrouw VAN NES-BRANDS: Ik wil alleen even ingaan op uw op
merking dat tk het contactorgaan zou hebben vergeleken met een
wet. Naderhand trok u die opmerking in, maar u vond toch dat ik
het gezegd zou kunnen hebben. Ik heb gezegd dat ik een kleine
vooruitgang zag. Er was een overlegorgaan van burgemeesters, maar
nu is er een overlegorgaan van dagelijkse besturen aangevuld met en
kele raadsleden. Ik heb er altijd opgewezen dat er naar mijn mening
in dergelijke overlegorganen veel raadsleden zitting zouden moeten
hebben. Dat is hier niet het geval. Ik vind dan ook dat één van de
vormen van breder overleg zou moeten bestaan uit overleg tussen
raadsleden. Het is heel goed mogelijk dat raadsleden anders den
ken dan colleges van burgemeester en wethouders. Ik doel daarbij
niet speciaal op Breda. Ik zou in verband hiermee willen vragen
hoe het staat met het overleg tussen de raadsleden van Breda en
van Etten-Leur. Wij hebben daar sinds het vorig voorjaar al niets
meer over gehoord, behalve de mededelingen in de krant. Daar
lezen wij dat de burgemeester van Etten-Leur dergelijk overleg niet
meer nodig vindt. Ik zou graag willen weten hoe de mening van de
raad en het college is.
De heer KROON: Ik ben het natuurlijk met u eens als u zegt dat
hetgeen nu is bereikt beter is dan niets. U hebt Etten-Leur en Oos
terhout zeer belangrijke componenten genoemd. Het zijn gemeenten
van een behoorlijke omvang die eigenlijk in dit spel zouden moeten
meespelen. De modus die gevonden is en die is vastgelegd in de
bijlagen 1 en 2 is uiteindelijk voor beide gemeenten zeer vrijblijvend.
U sprak over het opstellen van een structuurplan. Dat kan de nodige
financiële consequenties hebben. Men geniet de voordelen van het
geheel, maar ik vraag mij af hoe de verplichtingen zullen worden
nagekomen.
De VOORZITTER: Ten aanzien van de opmerking van mevrouw
van Nes over het contact tussen raadsleden, moet ik zeggen dat dat
contact natuurlijk bevorderd kan worden. Wanneer men daar prijs
op stelt behoort dat vanzelfsprekend tot de mogelijkheden. In ieder
geval is bereikt dat in de regioraad die hier aan het werk is, dit con
tact bestaat. Als men daarnaast behoefte heeft aan het tot stand
brengen van andere contacten, buiten de colleges van burgemeester
en wethouders, moet men dat doen.
Van het contact met de raad van Etten-Leur is het volgende te
zeggen. In juni van het vorig jaar is er een motie aangenomen in
de raad van Etten-Leur, waarin het college werd verzocht het con
tact met de raad van Breda te regelen. Er is enige tijd verlopen
voor de stukken hier in oktober aan de orde waren. Ons college
heeft het college van Etten-Leur meegedeeld dat wij een dergelijk
contact op prijs zouden stellen. In november is de raad van Etten-
Leur meegedeeld dat deze raad graag contact zou hebben met de
raad van Etten-Leur. Wij hebben een datum gevraagd en wij hebben