20 JANUARI 1972 20 eerder tot een besluitvorming komen. Ik geloof toch te moeten be ginnen met een tweetal opmerkingen. Op de eerste plaats wordt dit voorstel de raad niet gepresenteerd als zijnde het laatste woord. Ik geloof veeleer dat het inschiet op een suggestie vanuit de raad om de situatie in de raadszaal opnieuw te bezien, teneinde het mogelijk te maken dat het publiek op een prettiger manier de be handeling van de raadsagenda zou kunnen bijwonen. Op de tweede plaats wil ik bij voorbaat de indruk wegnemen dat Breda zich door dit voorstel schaart in de rij van die publiekrechtelijke .instanties, die overigens voor aanzienlijk meer geld het publiek, de raadsleden en andere leden van publiekrechtelijke vertegenwoordigingen ook huisvesten. Wat het idee betreft om de 90.000,-- terug te brengen tot een kleiner bedrag geloof ik namens het college kort te moeten zijn, omdat ik het gewoon zonde van de tijd vind om de voorzitter en onszelf hiermede lastig te vallen. Ik wil de zaken even op een rijtje zetten. Vanuit de raad is het verzoek gekomen om het publiek beter te huisvesten. Dat is in de huidige situatie en met dit meubi lair onmogelijk. Dat betekent dat er ander meubilair moet komen, ook voor ae raadsleden. Daarbij speelt ook een rol het verlangen om toch nog eens gemakkelijker te zitten dan op deze stoelen. Vervolgens hebben wij gedacht aan een aantal secundaire voor zieningen, die de raadszaal toonbaar houden. Ik kan er geen be zwaar tegen maken als men tegen het bedrag als zodanig beden kingen heeft. De raadsleden moeten onderling uitvechten of zij iets anders willen en echt niet tegen het college zeggen dat het vasthoudt aan die 90. 000,--; de raad heeft het voor het zeggen. Een andere zaak is dat wij niet de illusie moeten wekken, zoals de heer Spanjer doet, dat de zaak door kredieten van 25.000,-- op een rijtje te zetten wel haalbaar is. Ik geloof dat wij ook in dat opzicht refiel moeten blijven. Een verandering van een raadszaal is een zaak op zichzelf, die moeilijk te splitsen valt. Mevrouw van Nes stelt dat een bedrag van 25. 000,-- toe reikend is. Alles is natuurlijk mogelijk, maar het gaat niet om stoelen als zodanig, maar om stoelen en tafels, de aanpassing van de geluidsinstallatie en kosten in verband met openbare werken. Ik betwijfel dan ook ten zeerste of een en ander binnen het bedrag van 25. 000,-- mogelijk zou zijn. Ik wil toch nog wel even stilstaan bij het feit dat ik wat moeite heb met de naar mijn smaak oneigen lijke afzetting van het voteren van een krediet voor de verbouwing van de raadszaal tegen de renovatie van de Vestkant. Ik meen dat men deze vergelijking op dit moment niet kan maken. Ik richt mij niet speciaal tot mevrouw van Nes; ik geloof dat de heer van Over- veldt en ook anderen deze vergelijking gemaakt hebben. De reno vatie van de Vestkant is een geheel andere zaak, die ook op een andere manier gefinancierd wordt, en wij houden ons hiermede op dezelfde wijze bezig als met het onderhavige voorstel. Voor de argumentatie van de heer von Schmid kan ik wel iets voelen. Wij hebben echter te maken met de beschikbare ruimte in de raadszaal, waarvan een praktisch gebruik zal moeten worden gemaakt. Ik weet dan ook niet of de discussievorm zoals de heer von Schmid die zich voorstelt kan worden gerealiseerd als het aantal aanwezigen in de raadszaal nog eens wordt uitgebreid met 45 men sen op ae publieke tribune. Ik heb ook nog het bezwaar gehoord -- overigens niet vanavond in deze raadsvergadering -- dat in ons voorstel de persplaatsen achterin de zaal gepland zijn. Wij hebben

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 20