224 16 MAART 1972 geldige motie praat.' Ik wil mij echter aansluiten bij de woorden van de heer Van Loon. Ik geloof dat niemand op dit moment meer behoef te heeft aan een motie met deze inhoud. Het lijkt mij heel erg ver standig en een product van goed opbouwend denken als deze motie zou worden ingetrokken. De VOORZITTER: Dames en heren, de eerste ronde is achter de rug. Wellicht is het toch nog zinvol - ik hoor op dit moment geen an dere geluiden - dat vanwege het college de wethouder probeert antwoord te geven op de gestelde vragen. Mevrouw Van Nes verlangt niet nu het woord over de motie; dat komt eventueel in tweede termijn. De heer VAN DUN: Ik geloof toch wel namens het college te moeten zeggen dat er wel begrip bestaat voor de opmerkingen van o. a. de heer Van Loon, de heer Kramer, de heer Jansen, de heer Von Schmid, mevrouw Stockmann en de heer Van Caulil. Zij zeggen: waarom gaat het hier nu eigenlijk? Voorzitter, het gaat er in deze dis cussie in feite niet om of het college iets slecht doet en of de raad ge lijk heeft. Mijns inziens gaat het om het feit dat 157 woningen in het Westeinde in een deplorabele toestand verkeren; ik geloof dat dat het uitgangspunt mag zijn. Uitgaande van die situatie en erkennend dat deze woningen afgeschreven zijn, hetgeen de heer Crul naar mijn me ning wel met mij eens is, en dat zij niet volgens de normale maatsta ven opgeknapt kunnen worden, kan alleen de methodiek van de reno vatie worden aangewend om de bewoners deugdelijk te huisvesten. Ik wil in dit verband nog even opmerken dat ik met mevrouw Van Nes niet kan meegaan als zij spreekt over achterstallig onderhoud. Moge lijk begrijp ik de heer Von Schmid verkeerd, maar ik wil toch stellen dat het college zijn gedragslijn niet gewijzigd heeft na de discussie rond de motie tijdens de vorige raadsvergadering. Tijdens de eerste begrotingsbehandeling heeft dit college al gesteld dat de volkshuisves ting in Breda in algemene zin prioriteit heeft en dat er ten aanzien van een aantal complexen op korte termijn renovatie zal moeten plaatsvin den. Ik verwijs hierbij naar de Vestkant, Gerardus Majellawijk en het Westeinde. Ik moet u zeggen dat het college bijzonder verheugd is over de realisatie van de renovatie. Het gaat dus om de toestand van de huizen. Een ander punt, ten aanzien waarvan een aantal raadsleden gelijk heeft, is dat tegelijkertijd met de renovatie het onderhoud van dit moment speelt en het onderhoud tijdens de renovatie van die wo ningen, die niet meteen gerenoveerd zullen zijn. Wij moeten er nl. van uitgaan dat de renovatie twee jaar in beslag zal nemen. Ik geloof dat wij elkaar ook daarin dan niet misverstaan. Nogmaals, wat is er gebeurd? Ik ontken ten stelligste van de kant van het college dat er bij het produceren van de lijsten op 21 februari jl. ook maar de ge ringste bedoeling achtergezeten heeft om de bewoners van het West einde voor leugenaars uit te maken. Integendeel, dit is louter een re actie van een college dat wordt aangewreven dat er nagenoeg niets ge daan wordt en dat dan toch echt wel gerechtigd is om te laten zien dat er waarachtig wel iets gedaan wordt. Het college heeft daarmede geens zins de pretentie het bewijs geleverd te hebben dat men over het onder houd niet mag klagen. Het is doodnormaal dat het onderhoud van de desbetreffende huizen een moeilijke zaak is. Jaarlijks komen bij de dienst van openbare werken 30. 000 klachten over onderhoud binnen en het is begrijpelijk dat er dan bij de uitvoering van het onderhoud wel eens iets fout gaat. Niemand zou beter moeten weten dan de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 224