228 16 MAART 1972 de stad Breda ver te boven gingen. Uitgaande van deze gegevens zijn aan de raad van Breda in 1964 voorstellen gedaan, gebaseerd op de navolgende lastenverdeling: N, S. 7. 000. 000, Breda 10. 000. 000, - en naar verwachting rijksbijdrage bijna 27. 000. 000, Het is een ie der voldoende duidelijk dat de stijging van lonen en materialen een doorwerking hebben in de kosten van dit plan. Zeer teleurstellend en onbegrijpelijk moet het worden geacht dat de rijksbijdrage zich slechts heeft beperkt tot een kleine bijdrage, als een tegemoetkoming in de kosten voor werken voor verkeer en vervoer in en om grote steden. Op grond van de oorspronkelijk in 1964 gedachte participatie van het rijk van f 27. 000. 000, -- zou de uitkering van diezelfde overheid, rekening houclend met de eerdergesignaleerde verhogingen thans belangrijk ho ger moeten zijn geweest. Nu het rijk verstek laat gaan zullen de ge volgen in financieel opzicht voor vele jaren van verstrekkende aard zijn. Dit verstek laten gaan past naar onze mening niet in de huidige filosofie. Juridisch gezien moge het juist zijn dat het rijk niet strikt gebonden was, deze formele kant gaat echter niet meer op als door het niet realiseren van naar wij aannemen toch reële verwachtingen de financiële huishouding van de gemeente in disorde geraakt en de afhankelijkheid van de rijksoverheid nog groter wordt. Op grond van het feit dat het Hoogspoorplan niet alleen van betekenis is voor Breda, maar dat o. a. ook de reizigers uit de streek gemakkelijker van de spoorwegen gebruik zullen kunnen maken en dat de betekenis van het openbaar vervoer juist in de tegenwoordige tijd sterk wordt geaccentu eerd, zou een herziening van een sedert 1964 genomen ongunstige be slissing noodzakelijk zijn. Mijn fractie zou het zeer gewenst achten dat alsnog op het hoogste niveau wordt aangedrongen op een reële bij drage van de rijksoverheid. Bij de betrokken ministers zou door een deputatie met klem moeten worden gewezen op de positie, waarin Breda wordt gebracht. Het zou goed zijn, mijnheer de voorzitter, als die de putatie zou staan onder de leiding van de voorzitter van deze raad. Hiermede zou er de nadruk op kunnen worden gelegd dat een beslissing over besteding van miljoenen geen zaakje is van het alleen maar wat nauwer aan halen van de broekriem. Uw voorstel aan de raad zal door de K.V.P. -frac tie worden gesteund. Wel merk ik op dat mijn fractie erop vertrouwt dat het college aan de verwachting zal voldoen dat het bij de provinciale en rijksoverheid met de meeste klem op een reële regeling zal aandrin gen. Het zou bijzonder op prijs worden gesteld indien het college ons op de hoogte zou houden van de resultaten van deze besprekingen. Voorts zouden wij het op prijs stellen indien het college de toezegging zou willen doen dat in de toekomst afwijkingen van de verwachtingen, zo als die thans gebaseerd zijn op de methode van indexering, weergege ven op pagina 4 van uw voorstel, ieder jaar ter kennis van de raad zul len worden gebracht. Tussentijdse bijstellingen zullen dan mogelijk zijn en verrassingen aan het einde van de rit, nl. in 1976, zullen dan uitgesloten zijn. Tenslotte betreurt mijn fractie het dat niet nader aan gegeven is - misschien is dit nu nog niet mogelijk - op welke wijze het college meent dat de extra inpassing in de investeringsplannen 1972-1976 ten bedrage van 2. 100. 000, -- per jaar zal moeten geschie den. De heer SPANJER: Ik ben van mening dat het besluit dat de raad in 1964 genomen heeft om tot realisering van het Hoogspoor over te gaan juist is geweest. De kostenbegroting die ons destijds voorgelegd is berustte op globale ramingen. In het stuk wordt duidelijk uiteengezet

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 228