232
16 MAART 1972
haar rekening neemt. Ik heb de vraag al eens meer gesteld, maar die
kon toen niet beantwoord worden. Misschien is er intussen naar geïnfor
meerd, zodat wij wat klaarheid kunnen krijgen. Ik wil verder niet in
herhalingen treden. Verschillende sprekers hebben al gevraagd welke
consequenties het aannemen van dit voorstel heeft voor onze gemeen
telijke huishouding. De heer Van Os heeft ook duidelijk naar de slui
tende begroting gevraagd. Van de zijde van het college wordt weliswaar
steeds ontkend dat deze zaken daarmede iets te maken zouden hebben,
maar ik geloof toch dat als wij alle bedragen die in feite al als vaste
lasten op ons drukken bij elkaar optellen een aantasting van het verzor
gingsniveau niet te vermijden zal zijn. Ik wil nog twee punten aanha
len uit de interpellatie van december jl. Naar aanleiding van deze in
terpellatie is toegezegd dat er een goede kostenbewaking zou plaats
vinden en dat wij nader geïnformeerd zouden worden over de in dit ver
band bestaande mogelijkheden. Een en ander zou worden vastgelegd
onder vermelding van eventuele sancties die zullen worden toegepast
als de spoorwegen niet aan de voorwaarden zouden voldoen. Verder
zou het college nagaan of de begeleidingscommissie, die nu alleen uit
ambtenaren bestaat, eventueel uitgebreid zou kunnen worden met men
sen uit de afdeling. Daarmede zou dan zoals door meerdere sprekers is
gevraagd een goede kostenbewaking een feit kunnen worden. Tenslotte
wil ik nog een kwestie van algemene aard aan de orde stellen. Ik vind
het jammer dat de heer Kroon niet aanwezig is. Hij heeft nl. de op
merking gemaakt dat een goed beleid met zich meebrengt dat de con
sequenties van beslissingen die in het verleden genomen zijn aanvaard
moeten worden. Ik kan dan wel voor een groot deel met de heer Kroon
meegaan - de heer Kramer wil dat waarschijnlijk wel overbrengen -
maar als er sinds het nemen van die beslissing zulke drastische wijzi
gingen optreden als hierbij het geval is, met name ten aanzien van de
rijksbijdrage, dan vraag ik mij toch wel af of een nieuwe raad aan die
beslissing gebonden is of dat de raad aan de hand van de nieuwe gege
vens ten aanzien van een voorstel opnieuw zal moeten beslissen. Ik
geloof dat dat belangrijk is. Ik geloof dat het ook belangrijk is dat wij,
indien voorstellen met een dergelijke verstrekkende betekenis aan de
raad worden voorgelegd, alle kanten van die voorstellen kritisch bekij
ken. In dit verband wil ik er evenals andere sprekers op wijzen dat wij
in de toekomst belangrijke beslissingen op financieel gebied zullen moe
ten nemen, o. a. ten aanzien van de Haagse Beemden. Ik meen dat wij
de ervaringen met betrekking tot het Hoogspoor wel in die beslissingen
zullen moeten betrekken.
De heer KOERTSHUIS: In feite had dit stuk een hamerstuk moeten
zijn. Onze fractie is nl. van mening dat wij wel gedwongen zijn dit
voorstel aan te nemen. Ik meen echter nog één facet van deze gehele
problematiek te moeten belichten. Ondanks het feit dat het rijk nooit
een absolute zekerheid heeft verstrekt dat Breda zou mogen rekenen op
een aanzienlijke rijksbijdrage is de indruk in ieder geval wel jarenlang
gewekt. Begin 1971 kwam een en ander pas vast te staan. Onze fractie
staat dan ook op het standpunt dat nogmaals pogingen zouden moeten
worden ondernomen om een rijksbijdrage te verkrijgen, daarbij gebruik
makend van het motief dat Breda het kind van de rekening geworden is
van bepaalde wijzigingen in regelingen en/of onduidelijke afspraken.
Een laatste actie lijkt mij alleszins verantwoord. Wellicht zou u, mijn
heer de voorzitter, als burgemeester van deze gemeente met een deputa
tie naar Den Haag kunnen gaan om deze poging te doen. Ik heb zelfs