234
16 MAART 1972
stuk zoveel vragen gesteld worden omdat een en ander zo onduidelijk
is. In de gehele kwestie van het Hoogspoor zijn juist de aspecten van
dekking en het zicht op de toekomst dermate belangrijk, dat het be
grijpelijk is dat hierover vele vragen worden gesteld. Wat de krediet
verhoging betreft meen ik de heren Van Os en Crul te kunnen beant
woorden door te verwijzen naar de interpellatie en de naar aanleiding
daarvan gegeven antwoorden. De raad is toen een inzicht gegeven in
de gehele ontwikkeling rond het Hoogspoor. In 1962 zijn de kosten met
betrekking tot het Hoogspoorplan geraamd; in 1964 is zoals door de
heer Kramer is vermeld een raadsvoorstel door de raad goedgekeurd;
in 1967 is met de uitvoering van de werkzaamheden begonnen en uit
eindelijk is het in de helft van 1971 na herhaalde contacten tussen de
spoorwegen en Breda tot een stuk duidelijkheid gekomen, hetgeen er
toe zal kunnen bijdragen dat de zaken in de toekomst beter begeleid
zullen kunnen worden. De begeleidingscommissie, die vanuit de ge
meente is samengesteld zal op grond van de nu geproduceerde cijfers,
die zullen worden bijgehouden, tot een kostenbewaking kunnen komen.
De heer Crul heeft gevraagd of deze begeleidingscommissie kan wor
den aangevuld met een aantal raadsleden. Ik kan hierop op dit moment
niet namens het college antwoorden, omdat het college naar ik meen
hierover zijn standpunt nog niet bepaald heeft.
De heer Spanjer heeft gevraagd of de spoorwegen achter de cijfers
staan. Van de spoorwegen hebben wij een schrijven ontvangen, waarin
medegedeeld wordt dat zij'hiermede accoord kunnen gaan. Van onze
kant hebben wij gemeend dat het correct was de spoorwegen inzage te
geven van de stukken die de raad hebben bereikt. De spoorwegen heb
ben daarop verklaard zich te kunnen verenigen met het materiaal dat
de raad inzake dit voorstel is verstrekt. Ik meen dat de heer Spanjer
om die uitspraak gevraagd heeft.
De heer Van Banning constateert terecht dat de stijging van kos
ten en materialen, zoals weergegeven in de bijlage die de indexering
tot 1976 aangeeft, de belangrijke oorzaak van de verhoging van de to
taalprijs is. De heer Spanjer heeft nog gesteld dat de aanleg van het
Hoogspoor een rendabele zaak is. Ik ben blij dat hij de zaken daarna
wat gerelativeerd heeft. Wij investeren als gemeente en zullen daar
van inderdaad niet direct de volgende morgen de resultaten kunnen
zien. Ik ben ook blij dat de heer Van Os bij voorbaat stelt dat wij hier
niet over temporisering moeten praten. In de afdeling is ook uitgespro
ken dat dat kostenverhogend zou gaan werken. Wat de eerste opmerking
van de heer Van Merkom betreft hoop ik dat hij die niet helemaal seri
eus bedoelt. Hij heeft nl. gezegd dat het rijk ons in de steek gelaten
heeft en dat wij nu de N.S. maar in de steek moeten laten. Ik geloof
dat van ons in ieder geval een behoorlijk bestuur verwacht wordt en
een behoorlijk bestuur brengt mijns inziens toch niet met zich mee dat
wij eenzijdig aangegane contracten verbreken. Tenslotte hebben enke
le sprekers, o.a. de heer Van Banning, verzocht jaarlijks de raad in
kennis te stellen van de afwijkingen van de cijfers die nu bekend zijn.
Zoals dat reeds in de afdeling op een vraag van de heer Van Loon is
toegezegd kan van de kant van het college gezegd worden dat die af
wijkingen, ook in de indexering en in de kosten van lonen en prijzen,
telkenjare aan de raad bekend gemaakt zullen worden.
De heer BROEDERS: Ik moet u zeggen dat ik haast niet weet aan
welke kant van het verhaal te beginnen. Ik vind het eigenlijk wel leuk
dat de heer Spanjer mij citeert en dat hij dat op een wijze doet, waar-