239 16 MAART 1972 van Verkeer en Waterstaat de bijdrage voor dit project op grond van de nieuwe regeling heeft toegekend. Het zou, als de heer Crul daar prijs op stelt, eventueel na te vragen zijn. Op dit moment kan ik de vraag van de heer Crul niet beantwoorden. Ik weet ook niet of de rijks bijdrage voor de Amsterdamse metro eventueel op basis van een andere regeling verstrekt is. Aan de andere kant schieten wij met die weten schap niet veel op, tenzij wij er een handvat in zouden vinden om bij wijze van spreken ergens met nog meer kracht en gezag aan te kunnen kloppen. Ik geloof echter dat dit niet het geval zal zijn als de bijdrage is verleend op basis van de regeling verkeer en vervoer in en om de grote steden. De heer Crul heeft op een bepaald moment nog geformuleerd dat er sprake is van een drastische wijziging met betrekking tot de rijks bijdragen. Ik geloof duidelijk te hebben geschetst dat de verwachting met betrekking tot een behoorlijke rijksbijdrage allengs in een zeker heid over een zeer kleine, c.q. bijna te verwaarlozen bijdrage is ver keerd. Ik wil nog even iets zeggen aan het adres van de heer Van Mer- kom. De heer Van Merkom heeft nl. gevraagd wat er zal gebeuren als wij de N.S. in de steek laten; dit zou nl. toch wel financiële conse quenties met zich meebrengen. Ik geloof dat wij dan gewoon de reke ning krijgen. Die rekening is in rechte afdwingbaar en wij zullen dan ook moeten betalen. Wij zullen dan datgene wat wij nu niet willen langs gerechtelijke weg toch op ons dak krijgen. Bovendien zullen wij dan nog procedurekosten e. d. moeten betalen. Uit financieel oogpunt zie ik daarin dus geen heil. Er is een contract; een contract is afdwing baar en de gemeente zal moeten betalen. Misschien heb ik de beantwoording van een enkele vraag overgeslagen, maar ik hoop dat men daarop dan in tweede instantie wil terugkomen. Mijnheer de voorzitter, tenslotte kom ik dan terecht bij het voorstel dat enkele raadsleden hebben gedaan inzake de mars van het college onder uw leiding naar Den Haag, teneinde een laatste poging te wagen om een rijksbijdrage te verkrijgen. De gehele raad zou daarbij achter het college moeten staan. Ik weet niet of dat figuurlijk of letterlijk bedoeld is. Het zou nl. ook letterlijk bedoeld kunnen zijn en kunnen betekenen dat men op het Binnenhof wil demonstreren. Ik weet natuur lijk niet of de ambities van de voorzitter van deze raad zover reiken, dat hij eventueel aan het hoofd van de raad Den Haag zou willen binnenmar cheren. Ik geloof dat hiertegen in het college zeker geen bezwaar zou bestaan en ik meen dat het college er evenmin bezwaar tegen zou hebben als de raad ons uit sympathie op deze tocht zou willen vergezellen. Ik moet u zeggen dat ik er met betrekking tot de verfijningsregeling niet veel resultaat van verwacht. Het zou Breda wel aardig in de publiciteit brengen, maar in centen uitgedrukt zal het resultaat mijns inziens slechts zijn dat de reiskosten voor rekening van Breda zullen komen. Desondanks kan ik, als de raad ons die opdracht zo duidelijk meegeeft, alleen maar zeggen dat deze zaak in het college aan de orde zal worden gesteld. De heer Van Banning heeft nog gevraagd of het college de raad volle dig op de hoogte wil houden. Misschien kunnen wij de raad een uitno diging sturen om zich bij ons aan te sluiten. Zakelijk gezien wil ik het volgende opmerken. Het college blijft attent. Een der raadsleden heeft gezegd dat ik op één van de vergaderingen gesproken heb over een ze kere welwillendheid bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat ten aanzien van een bijdrage aan de kosten van het Hoogspoor. Ik geloof dat die bereidwilligheid er inderdaad is en dat wij op alle mogelijke manieren voor elk geval dat zich daarvoor leent steeds weer bij het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 239