243 16 MAART 1972 hebben genoemd? Er zou iets voor te zeggen zijn, indien het inderdaad een reserve Hoogspoor is. Wij hebben die bedragen dan in de loop der jaren gereserveerd - de herkomst van die bedragen zou natuurlijk nog wel even nagegaan moeten worden - en op het moment dat zij voor het Hoogspoor werkelijk nodig zijn moeten wij ze gaan gebruiken. Een en ander blijkt echter niet uit de benaming "algemene reserve" en ik blijf er bezwaar tegen aantekenen dat wij bij voorbaat voor komende jaren een beroep doen op de algemene reserve om de begroting sluitend te maken; daarop zal het nl. wel neerkomen. Zonder die greep vooraf zal de begroting naar alle waarschijnlijkheid, er rekening mee houdend dat het verzorgingsniveau niet verder zal worden aangetast, niet sluitend zijn en daarover zullen wij in de toekomst zeker nog wel eens praten. Ik wil graag een eerlijke voorstelling van zaken hebben. De wethouder heeft ook toegegeven dat er aan deze zaak nog wel meer risico's verbonden zijn en ik zou die risico's toch wel graag, al was het maar schattenderwijs, eens op een rijtje willen zien staan om te weten waar Breda, de raad en de Bredase burgers in de toekomst aan toe zullen zijn. De heer KRAMER; Ik geloof dat de kern van het betoog van de heer Van Banning juist is en wij zullen dan ook tot de conclusie moeten komen dat wij niet bezig zijn met een kinderspelletje. Verder heeft wethouder Broeders gesproken over de centrumfunctie van Breda. Deze beide punten vind ik zeer belangrijk; mijns inziens zal ik als gemeen teraadslid nl. voor de belangen van Breda in haar totaliteit moeten opkomen. Dat was het uitgangspunt. De wethouder heeft aangehaald wat er in Tilburg en Eindhoven gebeurd is. Het is niet de eerste keer dat ik het zeg en ik ben ook niet van plan om een aardrijkskundige les te geven, maar deze plaatsen liggen niet in West-Brabant. Ik heb over de dualistische rol van het college van gedeputeerde staten gespro ken en ik meen uit de woorden van de wethouder te moeten begrijpen dat ook hij hiermede wel wat moeite heeft. Ik moet hierbij opmerken dat ik de instelling heb deze zaak echt gezagsgetrouw en gouvernemen teel te bezien. Ik ben mij dat goed bewust en weet wat ik gezegd heb. De wethouder heeft verklaard dat Breda en Den Bosch samen op één lijn zaten. Ik had ongeveer gezegd dat Breda in een richting gelanceerd is. De wethouder heeft de nadruk op het woord "samen" gelegd. Nu wil ik niet vragen om dan ook samen het verlies te delen, hetgeen mijns inziens over de gehele provincie uitgesmeerd nog wel te doen zou zijn, maar de provincie mag zeker wel zorgen voor een voorschot van 10.000. 000, --. Wij kunnen dan in ieder geval doorgaan. De wethou der heeft in eerste instantie gezegd dat er van een afremming geen spra ke is, maar dat meent hij natuurlijk niet. Dat is in strijd met hetgeen hij later gezegd heeft, nl. dat de invloed op de totale huishouding van Breda merkbaar zal zijn. Natuurlijk is dat waar; niet alleen vandaag, maar ook in de eerstkomende jaren zullen wij de normale ontwikkeling van Breda niet waar kunnen maken. Ik vind dat jammer en in dit ver band moet ik constateren dat er sprake is van een dualisme in het be leid van het college van gedeputeerde staten. Overigens ben ik het wel eens met het beleid van het college van burgemeester en wethouders, uiteraard ook ten aanzien van de financiële zijde van de zaak. Het zou mij echter dierbaarder zijn geweest indien de reserves voor andere noodzakelijke voorzieningen ter beschikking hadden kunnen komen. Ik vraag mij hierbij zijdelings af of de regio hierin ook nog niet een taak heeft. Het centriim in West-Brabant wordt immers duidelijk ge troffen. Ik wil verder kort zijn. Ik wil er nogmaals op aandringen dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 243