250 16 MAART 1972 ons project begonnen zijn, steeds meer aandacht gekregen heeft. Ik geloof dat de werkzaamheden, waarmede wij hier begonnen zijn en die nu nog verder in uitvoering zijn in de gehele ontwikkeling bijzon der goed passen. De heer Sandberg heeft er uitvoerig op gewezen dat de aanpak van de milieuvervuiling een belangrijke zaak is. Ik geloof dat ik van mijn kant daarop niet verder meer zou moeten ingaan; dat deel zit ook niet in mijn portefeuille. Ik heb altijd meer met de cen tenkant te maken. Wij zijn het erover eens dat het een belangrijke zaak is. Ik ben het er ook mee eens dat de financiële consequenties zeer be langrijk zullen zijn. Ik geloof dat wij dat rustig nu al kunnen vaststel len. De heer Van Os heeft een opmerking gemaakt, waarmede ik toch nog wel een beetje moeite heb. Ik begrijp nl. niet helemaal wat hij nu precies voorstelt. Ik kan mij indenken dat hij de gehele problema tiek ziet in verband met een stellingname en daarover zouden wij na tuurlijk een uitvoerig debat kunnen hebben. De heer Van Os is van me ning dat ten aanzien van de aanpak van de milieuvervuiling uit de al gemene middelen zou moeten worden geput. De beslissing hierover moet als dat ten aanzien van het rijksbeleid aan de orde zou zijn, door het rijk worden genomen. Het rijk heeft een ander besluit genomen en heeft deze wet aanvaard. De heffing is een gevolg van deze wet, waarin be paald is dat de gemeenten, die de heffing opgelegd krijgen, o.a. Bre da, de bevoegdheid hebben die heffing te verhalen. Ik geloof dat het dan logisch is dat de gemeente Breda op basis van de in de wet vervat te elementen een heffing oplegt. Daarbij kan nog worden opgemerkt dat het rijk de industrieën een rechtstreekse heffing oplegt. Met be trekking tot andere zaken krijgen wij echter de aanslag en de bevoegd heid een en ander te verhalen. Over één opmerking van de heer Van Os verschil ik met hem van mening. Hij heeft nl. gesproken over een rechtvaardige inkomenspolitiek. Ik meen dat dat een ander gegeven is; wij komen dan nl. terecht bij de bron van het inkomen en zitten dan aan de andere kant van datgene waarover wij nu spreken. Er zit wel een sociaal element in, maar mijns inziens is de inkomenspolitiek duidelijk op andere gronden gebaseerd. Wat de heffing naar draagkracht betreft moet ik u zeggen dat dat in de gemeente niet uitgevoerd kan worden. Wij hebben nl. geen bevoegdheden met betrekking tot een be lastingverordening, op grond waarvan wij deze heffing naar draagkracht zouden kunnen opleggen. Overigens zou de raad zich dan nog over de gewenstheid hiervan moeten uitspreken. Wij zouden misschien een an dere regeling kunnen 'invoeren dan de heffing per woning, maar ik ge loof dat wij dan zeker geen element zouden invoeren dat niet even grote risico's en misschien zelfs ten aanzien van bepaalde sociale groe pen nog grotere risico's zou inhouden. Hierbij zou nl. ook sprake kun nen zijn van een toevalligheid. Er zou moeten worden nagegaan wie en hoevelen een woning bewonen, etc. Ik geloof dat wij er verstandig aan zouden doen, temeer omdat het toch te verwachten is dat wij als ge meente Breda slechts korte tijd met deze kassierspositie belast zullen worden, om op de voorgestelde wijze tewerk te gaan. Met betrekking tot de water schapsheffing zou ik niet zonder meer durven onderschrijven dat deze voor Breda niet zou gelden. Ik kan op die vraag op dit moment geen antwoord geven. Ik zet bij deze kwestie wel vraagtekens. Het is bekend dat wij in Breda al heffingen van waterschappen hebben en ik neem dus aan dat de stelling die de heer Van Os in zijn algemeenheid poneert zeker niet geldt. Wij moeten al waterschapslasten betalen op onze woningen en eigendommen. De heer Crul heeft opgemerkt dat wij als kassier optreden. Ik ben

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 250