16 MAART 1972 het daarmede eens. Hij heeft zich ook afgevraagd of dit wel de juiste wijze van heffen is. Ik geloof al aangetoond te hebben dat wij dat ei genlijk nauwelijks kunnen uitmaken. Het is uitgesloten om naar draag kracht te heffen. Wij moeten het dus zoeken in de richting van een soort retributie voor de heffing die wij betalen. Misschien zou dat op een andere manier kunnen gebeuren, maar ik waag het sterk te betwij felen of wij hiermede een heffing naar draagkracht zouden invoeren. Ik geloof zelfs te mogen zeggen dat dat zeker niet het geval zou zijn. Overigens zou ik de mogelijkheid van een heffing op een andere wij ze nog moeten onderzoeken. Naar mijn mening doen wij er het beste aan op dit moment de voorgestelde regeling, die slechts voor korte tijd zal gelden, in te voeren. Ik heb nog aangetekend dat wij de centrale overheid zouden moeten benaderen, maar ik weet niet meer precies hoe de vraagstelling van de heer Crul in dit verband is geweest. De heer CRUL: Mijn bedoeling is gewoon als volgt: wij nemen hier een besluit om de heffing op de wijze zoals in het stuk is aange geven door te berekenen. De heer Van Loon heeft er in de afdeling al op gewezen - ik was het daarmede ook helemaal eens - dat deze wij ze van berekenen administratief gezien toch zeer moeilijk is en dat er vanuit de centrale overheid waarschijnlijk wel betere wegen te vinden zijn. Deze wijze van innen kost gewoon geld en er moeten via de cen trale overheid andere wegen mogelijk zijn. Daarnaast heb ik gezegd dat indien deze zaak in handen van de centrale overheid gelegd zou worden er, zoals de heer Van Os ook bedoelde, ook mogelijkheden zouden zijn om de lasten beter te verdelen. De heer BROEDERS: De vraag is mij nu duidelijk. Ik meen dat wij in de afdeling wat verder op deze kwestie zijn ingegaan en dat wij het erover eens waren dat in theorie gesteld zou kunnen worden dat de hef fing helemaal bij het rijk zou moeten komen te liggen, maar dat wij nu gewoon met de aanslag zitten.. Wij moeten als gemeente betalen. Het enige waarover wij nu moeten beslissen is of wij de heffing al dan niet moeten verhalen. Wij kunnen dus de gehele zaak wel bij het rijk willen leggen, maar dat is nu uitgesloten. Wij hebben daarbij aange tekend dat het heffingenbestand dat hierover moet worden opgebouwd zoveel mogelijk dienstbaar gemaakt zal worden aan twee zaken die in voorbereiding zijn, nl. de nieuwe onroerend goedbelasting, waar voor een heffingsbestand moet worden opgebracht, en de kwestie van het waterschap, die t. z. t. deze heffing eventueel helemaal of een andere heffing overneemt. Deze tijdelijke heffing zal dan ook met betrekking tot de belastingheffing van de gemeente en de waterschaps- heffing zo effectief mogelijk worden gemaakt. Iets anders is de kwestie van de kosten die aan deze heffing verbonden zijn. Daarbij is de mo gelijkheid aan de orde gesteld dat de administratiekosten ook aan de inwoners van Breda doorberekend zouden kunnen worden. Wij hebben dat niet ontkennend beantwoord. Wij hebben alleen gezegd dat het, nu dat heffingenbestand ook nog dienstbaar zal zijn in die nieuwe omstandighe den, vooraf niet verwacht mocht worden. Er is nu een zekere verwach ting, maar geen zekerheid. Wij zouden het, indien die doorberekening zou worden toegestaan, overigens redelijk vinden om hiertoe niet over te gaan. Bij de voorbereiding van het stuk was deze kwestie nog hele maal niet aan de orde. Later hebben wij pas de informatie gekregen dat de administratiekosten mogelijk zouden kunnen worden doorbere kend. Het college stelt echter voor dit niet te doen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 251