16 MAART 1972 260 situatie de mogelijkheid geboden wordt van inpassing. Planning zou anders een zo star gegeven worden dat in feite zaken die in de gemeen te als eerste moeten worden aangepakt niet meer gerealiseerd kunnen worden. Enerzijds moet er dus zicht op de toekomst zijn; anderzijds moet de mogelijkheid van aanpassing aanwezig zijn. Dat is hier ge beurd. Ik wil er best over praten. Ik wil ook over alle rapporten, over het gehele planningsbeleid, over de leegkomende lokalen bij het Ka tholiek en Protestant-Christelijk onderwijs en over de verzuiling in so ciologische en Thorbeckiaanse zin praten; voorzitter, zegt u het maar.' De VOORZITTER: Zouden wij dit voorstel maar met heel snel aannemen, dames en heren? Zou dat niet het verstandigste zijn? Mijn heer Dees wenst in tweede termijn nog een opmerking te maken. De heer DEES: Ik wil dit voorstel best aannemen, maar ik vind de procedure op zichzelf vrij onbevredigend. Kan de wethouder toe zeggen dat er nog dit jaar een nota komt, waarin de planning ten aan zien van de scholenbouw kwantitatief en kwalitatief benaderd wordt? Deze nota zou mede naar aanleiding van het rapport van de sociogra fische dienst tot stand moeten komen. Pas dan zullen wij hier in de gemeenteraad over deze zaken kunnen praten. De heer VAN OS; Ik ben met de heer Dees van mening dat de wet houder ons wel verantwoording verschuldigd is over het feit dat de school- uitbreiding niet in het investeringsplan voorkomt en nu wel gerealiseerd wordt. Ik geloof dat dat toch duidelijk op het stuk betrekking heeft. De VOORZITTER: Mijnheer Broeders, wilt u nog een korte opmer king maken? Ik geloof dat het verstandig is om ons nu volstrekt tot het voorstel te beperken. De heer BROEDERS: De verklaring die de heer Van Os vraagt heeft hij al gekregen door middel van het gewijzigd investeringsplan, dat aan de leden van de afdeling voor de financiën is uitgereikt. Verder is in het voorstel uiteengezet waarom tot deze schooluitbreiding gead viseerd wordt. Wij zouden, indien wij op een andere wijze tewerk waren gegaan, deze schooluitbreiding misschien niet kunnen realiseren en zouden wij een nieuwe kleuterschool moeten bouwen. Wij hebben, vooruitlopend op datgene wat de heer Dees ook al heeft aangevoerd, nl. de integratie van kleuter- en basisonderwijs, gemeend er verstan dig aan te doen op de manier te handelen zoals wij gedaan hebben. Ik zou best een heel lang verhaal kunnen houden over besprekingen die wij gevoerd hebben met inschakeling van het schoolbestuur, de socio grafische dienst, het bureau onderwijs en de Diocesane Schoolraad. Ik zou daarbij de data van die gesprekken kunnen noemen. Ik zou kunnen vertellen op welk tijdstip het college de beslissing genomen heeft en hoe een en ander in het investeringsplan is ingepast. Ik geloof echter dat het niet doelmatig zou zijn om dit te doen. Ik meen wel bij een eerdere gelegenheid al eens gezegd te hebben dat ik in de afdeling onderwijs graag eens zou spreken over de gehele problematiek die bij scholenplanning aan de orde is. Daartoe ben ik gaarne bereid. Ik weet echter niet of dat zou moeten uitmonden in een nota aan de raad en ik wil mij dan ook niet laten verleiden om dat nu toe te zeggen. Ik wil er graag met de afdeling onderwijs over van gedachten wisselen, waarbij ik aandacht vraag voor een tweetal gegevens. Als gemeente-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 260