268
16 MAART 1972
Ik hoop dat de heer Crul geen ernst maakt met zijn idee dat het college
dit voorstel zal moeten terugnemen. Ik geloof dat de raad nu over de
informatie beschikt, op grond waarvan het voorstel op zijn merites be
oordeeld kan worden.
De heer CRUL: De wethouder is niet ingegaan op datgene wat ik
gezegd heb. Welke redenen heeft het college gehad om ons met be
trekking tot dit voorstel niet volledig in te lichten?
De heer KRAMER: Mag ik bij interruptie zeggen dat wethouder
Van Dun zeer veel naar voren gebracht heeft, maar dat ik toch ook
nog graag gehoord zou hebben dat voorzover het de bibliotheken be
treft een en ander in de afdeling voor culturele zaken aan de orde is
geweest.
De VOORZITTER: Dat staat toch wel iets verder van dit voorstel
af.'
De heer VAN DUN: Ik heb spijt als haren op mijn hoofd dat ik
het woord bibliotheek heb laten vallen.
De VOORZITTER: Ik meen dat het nu meer gaat om de beantwoording
van de vraag van de heer Crul. Hij heeft in verband met de informatie de
wenselijkheid uitgesproken om het stuk aan te houden.
De heer VAN DUN: Dat kan dan alleen, wanneer wij nl. de infor
matie over de bibliotheek wegschrappen, de informatie over de brief
van de heer Gysouw betreffen. Het college was van mening dat deze
brief en een antwoord daarop van de directeur van de dienst van open
bare werken uitvoerig in de afdeling voor openbare werken aan de or
de is geweest en dat de raad over deze zaak via de afdeling geïnformeerd
had kunnen zijn.
Mevrouw VAN NES-BRANDS: Voorzitter, mag ik bij interruptie
opmerken dat die brief aan de orde is gekomen omdat hij aan de raads
leden gestuurd is; die informatie is niet van het college gekomen.
De heer VAN DUN: Voorzitter, dat vind ik niet reëel. Er is een
brief gericht aan de leden van de afdeling voor openbare werken. Op
het moment dat er iemand in de afdelingsvergadering van februari hier
over begonnen was lag de aantekening getypt en wel vóór mij en had
ik in de rondvraag deze zaak aan de orde gesteld.
De VOORZITTER: Dames en heren, het betreft hier een verlenging
van een bestaand contract. Mag ik u vragen of u op grond daarvan en
van de openhartige mededelingen van de kant van de wethouder bereid
bent om dit voorstel te aanvaarden?
De heer BROOIMANS: Ik heb er geen behoefte aan om om aan
houding van dit stuk te verzoeken; ik neem nl. genoegen met het idee
van de wethouder om met de betrokkene opnieuw in contact te treden,
teneinde hem iets anders aan te bieden.
Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel
besloten.