273 20 MAART 1972 Mevrouw VAN NES-BRANDS: Ik wil mij uiteraard aansluiten bij de woorden van de heer Crul. Het preadvies van het college stelt ons wat teleur. Wij hebben geprobeerd een discussie over de werk loosheidsbestrijding aan te zetten en van uw kant wordt alleen maar tegenspel tegen ons voorstel geleverd. De werkelijke essentie van de zaak schijnt u niet geheel duidelijk te zijn, zo komt het althans uit het preadvies bij mij over. In ons voorstel van 8 februari hebben wij onze bezorgdheid uit gesproken over de conjuncturele en structurele achteruitgang van ae economie en de daaruit voortvloeiende toenemende werkloos heid. Wij hebben bij dat voorstel ook gewezen op de bestaande mogelijkheden om via aanvullende werken de werkgelegenheid plaatselijk te verruimen. De strekking van ons voorstel was nog eens extra de aandacht te vestigen op de bestaande mogelijkheden. De stand van zaken op het gebied van de werkgelegenheid in het rayon Breda was de aanleiding tot en niet het doel van ons onder zoek. In uw voorstel hebt u informatie verstrekt over de stand van zaken op het gebied van de werkloosheid en dat is toe te juichen. U hebt een overzicht gegeven van de verschillende categorieën. Daaruit blijkt dat er een geregistreerde werkloosheid van de mannelijke beroepsbevolking van 5,1°fo is. Als norm wordt dikwijls een percentage van 5 gehanteerd. Als dat is bereikt gaat de rode lamp branden. De werkloosheid in Breda is daarboven gekomen. Uit publicaties blijkt dat dit cijfer waarschijnlijk nog zal stijgen, als de vrees om te investeren in de bouw- en metaalsector zal voortduren. Met name de grote groep pendelaars uit Breda naar de randstad, is kwetsbaar. De structurele opbouw van de werkgelegenheid in West Brabant is aanleiding tot moeilijkheden, met name in de bouw. Momenteel wordt hieraan door het parlement en ook door de vakcentrales aan dacht besteed. Ik wil u dan ook de kamerdebatten over de werk gelegenheid in herinnering brengen; zij hebben voor Noord-Brabant een gering bedrag aan extra financieringsmiddelen opgeleverd. Voorts wil ik u herinneren aan de resolutie van het N. K. V.die aan het eind van het vorig jaar op de Brabantdag is opgesteld. In die reso lutie werd een aantal eisen genoemd om de werkloosheid in Bra bant te bestrijden. In uw voorstel wijst u ook op de extra financieringsmiddelen, die gedeputeerde staten ter beschikking hebben gekregen. In uw voorstel zegt u eveneens dat het college zich zal beijveren om ook daarvan een deel te verkrijgen. Onze vraag luidt dan heel concreet hoe u zich beijvert, wie zich daarmee bezig houdt en waarom dit gebeurt. In de vorige vergadering heb ik reeds gewezen op de bestaande mogelijkheden om van het gewestelijk arbeidsbureau voor een half jaar administratieve krachten aan te trekken voor de gemeentelijke diensten en ongesubsidieerde instellingen. Na de besprekingen in de afdeling blijf ik van mening dat deze mogelijkheden steeds onder de aandacht van het college moeten zijn. Een bezwaar is dat dit maar een half jaar een oplossing biedt. Het kan echter worden be schouwd als een springplank voor de mensen die in een moeilijke positie verkeren. Ik hoop dan ook dat het college met de directeur van het gewestelijk arbeidsbureau het overleg over deze zaak zal intensiveren.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 273