20 JANUARI 1972
28
teren. Wat de andere sprekers betreft geloof ik dat er twee lijnen
lopen door de verschillende betogen. Op de eerste plaats stelt men
ten aanzien van de procedure dat het college op een aanvaardbare
wijze heeft gewerkt met betrekking tot de vertegenwoordiging van
het openbaar onderwijs en de raad; anderzijds wordt gesteld aat van
de zijde van het college ruime informatie is verstrekt aan de part
ners, ook over al datgene wat in deze raad besproken is. Op de
tweede plaats heeft men kritiek op de procedure bij de verkiëzingen
bij het bijzonder onderwijs of een deel van het bijzonder onderwijs.
Er wordt daarbij nl. zelfs aangetipt dat men een aantal dingen een
voudigweg toch niet weet. Men zegt dat de procedure ten aanzien
van de democratische verkiezing niet helemaal in acht is genomen.
Men moet mij niet kwalijk nemen dat ik niet alle notulen van de
gevoerde besprekingen heb doorgelezen; de notulen zijn zeer uit
voerig. Ik weet wel dat er twee punten waren, die in de discussie
in het centrum van de belangstelling hebben gestaan. Op de eerste
plaats het punt van de vertegenwoordiging in de bestuurscommissie
van ouders, leerkrachten en schoolbesturen, d.w.z. een drieledige
vertegenwoordiging. Wij hebben toen verteld dat van de zijde van de
partners ongetwijfeld aandacht zal worden geschonken aan dit aspect,
gezien de besprekingen in de werkgroep. Dit heeft dus betrekking op
de driedeling. Nu heeft met name de schoolgroepering, waarop kri
tiek geleverd wordt, wel rekening gehouden met de driedeling, zij
het aan dat de raad misschien zou kunnen zeggen dat naar haar
mening een bepaalde afvaardiging niet tot die driedeling behoort
en dat zij daarom kritiek heeft. In iedér geval is bij de desbetref
fende groepering de driedeling wel aangehouden. Een ander punt
is de democratische verkiezing. Als ik mij goed herinner heeft
men zelfs op een bepaald moment over de kwestie van de recht
streekse verkiezing gesproken. De raad heeft die opvatting toen
niet onderschreven, waarbij men gezegd heeft dat dit misschien
zelfs om praktische redenen niet mogelijk was. Ik herinner mij
heel duidelijk dat bovendien mijnerzijds ten aanzien van het vraag
stuk van de democratisering is gesteld dat dit geen vraagstuk van de
raad alleen is; de democratisering is een ontwikkeling in de maat
schappij, ook in de groeperingen, de verschillende vormen, de ver
schillende verenigingen en in het onderwijs. De democratisering zal
zich naar eigen situatie moeten ontwikkelen. Daarbij is belangrijk
de regeling van het samengaan van de oudercommissies, zoals in
deze raad ook al is aangestipt. In de raad hebben wij het volgende
beeld gehad: bepaalde mensen stond een methodiek voor ogen, waar
aan beantwoord zou moeten worden alvorens men van democratisering
zou kunnen spreken; andere mensen dachten aan een misschien iets
geleidelijkere ontwikkeling, daarbij vertrouwend op de ontwikkeling
niet alleen in het politieke leven, maar in de gehele samenleving.
Die ontwikkeling zou kansen moeten krijgen. Als ik dan de huidige
situatie bekijk dan moet ik zeggen dat mijns inziens het gehele onder
wijs niet onkundig is over datgene wat hier gebeurt. Mogelijk had
het onderwijs nog meer informatie moeten verkrijgen en hadden wij
daaraan nog meer moeten doen. Achteraf bekeken hadden wij allemaal
op eigen terrein misschien nog iets meer kunnen doen. Een feit is
echter dat wij allemaal al lang wisten dat het zou gebeuren. Duide
lijk was ook de intentie dat ouders, leerkrachten en besturen ver
tegenwoordigd zouden zijn, zodat men naar mijn gevoel toch wel
de mogelijkheid had er actief op in te spelen. Ik kan het niet hele-