313 20 MAART 1972 "De N. V. De Lage Landen te Rotterdam heeft het plan op'het terrein naast het kerkhof aan de Muiderslotstraat 380 huur-serviceflats voor bejaarden te bouwen". Volgens het bestemmingsplan-IJpelaar heeft dit terrein de bestemming bijzondere bebouwing gekregen, met een bebouwingsgraad van maximaal 15%. Is het waar dat het college een verzoek van genoemde n. v. heeft gekregen om op dit terrein 380 huur- serviceflats voor bejaarden te mogen realiseren? Is het voorts waar dat huur-serviceflats voor bejaarden onder de bestemming bijzondere be bouwing vallen? Is dan gewaarborgd dat daar alleen bejaarden zullen wonen? Is het waar dat dit plan eventueel gerealiseerd zal worden in eenlei-vormige plattegrond met een hoogte van 14 bouwlagen, dus met een hoogte van ongeveer 40 meter? Is het college van mening dat deze bebouwing geheel in overeenstemming is met de bedoelingen van het bestemmingsplan, ook wanneer voor het terrein een bebouwing wordt gedacht waarvan de afmetingen gering dienen te zijn ten opzichte van het bijbehorende bouwterrein? Is uw college bereid de wijzigingsbevoegd heid te gebruiken die het heeft volgens artikel 28 lid 3 van het plan en het bebouwingspercentage te wijzigen zodat andere mogelijkheden voor dit terrein kunnen worden geschapen? Is het college dan bereid aan de N. V. De Lage Landen te verzoeken een ander bouwplan voor te berei den met een hoger bebouwingspercentage, maar een minder hoge be bouwing? Daardoor zal het plan minder bezwaren van omwonenden ont moeten en derhalve voor de n.v. haalbaarder zijn. De heer KROON: Ik heb antwoord gekregen op een vraag die ik in de raadsvergadering van 27 december heb gesteld naar aanleiding van de voortijdige publicatie van de hoogspoorplannen. In de voorlaat ste alinea staat: "Hoe het eerste bericht buiten ons medeweten in de publiciteit is gekomen is ons niet bekend". De vraag die ik hierop aansluitend wil stellen is of het college hiernaar een onderzoek heeft ingesteld. Als dat het geval is, is het college dan bereid hiervan me dedeling aan de raad te doen? Indien is gebleken dat ergens een "lek" heeft gezeten, zijn er dan maatregelen getroffen opdat dergelijke za ken in de toekomst worden voorkomen? Mevrouw VAN NES-BRANDS: Ik heb een tweetal vragen. De eer ste betreft de huurharmonisatie. In verband met de uitvoering van de wettelijke maatregelen inzake de huurharmonisatie waren gemeente en woningbouwverenigingen verplicht een huurharmonisatieplan aan de minister van Volkshuisvesting ter goedkeuring voor te leggen. Het huurharmonisatieplan van de gemeente Breda is op 14 februari 1972 goedgekeurd. Op 25 februari zijn door de dienst van openbare werken 7000 brieven verzonden aan huurders van gemeentewoningen. Deze brieven bevatten een aankondiging van de huurverhoging voor de be treffende woningen per 1 april met een korte uiteenzetting en vergezeld van een informatief vouwblad van het ministerie van Volkshuisvesting betreffende de huurharmonisatie. Door de woningbouwverenigingen werden in totaal 4000 van dergelijke kennisgevingen verzonden. Geble ken is dat deze informatie voor vele bewoners te summier is geweest. Met name de hantering van het puntensysteem per geval is de bewoners niet bekend gemaakt. Zou het niet juist zijn geweest het georganiseerd maatschappelijk werk te betrekken bij de uitvoerige inlichting van de bewoners over deze complexe zaak? Is het college bereid in deze en soortgelijke zaken het maatschappelijk werk uitvoerig te doen inlichten en medewerking van het maatschappelijk werk te vragen voor de voor-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 313