20 JANUARI 1972
30
zeggen dat ook ik dit een bijzonder positief punt vind. Ik zou
eigenlijk ook graag willen dat wij met ons allen het vertrouwen
weten op te brengen voor een verdere ontwikkeling en dat wij
op een juiste wijze vorm weten te geven aan een werk, dat bij
zonder belangrijk is. Ik geloof nog even te moeten ingaan op op
merkingen van de heren von Schmid en Kramer. Ik geloof dat de
heer von Schmid het heel juist getypeerd heeft toen hij zich af
vroeg of de raad een en ander moet sanctioneren, waarmede hij het
niet eens is. Ik moet zeggen dat de raad dit echt niet behoeft te
doen. De heer von Schmid heeft mijns inziens echter wel terecht
gesteld dat wij de zaken tegen elkaar moeten afwegen. Ik geloof
dat wij er allemaal van overtuigd zijn dat met het werk snel zal
moeten worden begonnen, omdat de schooladvies- en begeleidings
dienst een groot goed is. Ikzelf verheug mij erover dat er mensen
zijn, die hun schouders onder dit werk willen zetten; dat is ook een
positief gegeven. Indien er ten aanzien van de procedure fouten
zouden zijn gemaakt, dan wil ik die persoonlijk niet zo zwaar aan
rekenen, dat met het werk niet zou kunnen worden begonnen. Mocht
de raad echter menen dat de procedure zo onjuist is geweest dat de
voordracht foutief is, dan moet hij deze commissie nu niet benoemen
en moet de gehele zaak opnieuw in de werkgroep worden besproken.
Ik ben het eens met de heer Dees, die naar mijn mening in dit ver
band een behartenswaardige opmerking gemaakt heeft. Hij heeft nl.
gezegd dat de procedure voor zijn fractie geen doel is, maar meer
een middel om de betrokkenheid van de geledingen gestalte te geven.
In die zin geloof ik dat zelfs deze discussie bijzonder nuttig kan zijn,
nl. om de tendens naar voren te brengen dat de raad van mening is
dat de betrokkenheid van alle geledingen duidelijk in hun belangstel
ling en verantwoordelijkheid voor dit werk naar voren zou moeten
komen. Ik ben het daarmede helemaal eens.
De heer VAN OS: Niet voor niets heeft deze raad in een eerdere
vergadering, die wij aan dit onderwerp gewijd hebben, gekozen voor
een commissie ex artikel 61. Ik meen dat hierbij de opzet voorge
zeten heeft om hiermede een stuk democratisering van het bestuur
te verwezenlijken. Ik moet daarbij dan duidelijk stellen dat de raad
en het college daarmede dan bevoegdheden uit handen geven. De
macht, die de raad ten aanzien van dit soort zaken nog heeft, be
staat eigenlijk uit het al dan niet benoemen van commissieleden.
Ik vind dat bijzonder zwaar wegen. De wethouder heeft een aantal
zaken opgesomd, die tijdens de vorige behandeling ter sprake zijn
gekomen. Ik meen dat hij één belangrijke zaak daarbij niet ge
noemd heeft. Ik kan mij best voorstellen dat hij niet volledig heeft
willen zijn. Een zeer belangrijk deel van de vergadering is toen
echter gewijd aan het feit dat deze commissieleden onbeperkt her
benoembaar waren. Dat maakt de verantwoordelijkheid die wij heb
ben voor het benoemen van deze leden nog groter. Ik wil de wet
houder vragen de notulen van dit gedeelte van deze raadsvergade
ring zo snel mogelijk te sturen naar de leden, die in deze com
missie benoemd worden, en naar alle groeperingen, die gezorgd
hebben voor het leveren van kandidaten voor deze commissie. Ik
zou graag zien dat de wethouder dit zou waarmaken, omdat dan
in ieder geval iedereen zeer goed op de hoogte zou zijn van de
gedachten, die in de raad van Breda leven over de juiste samen
stelling van dergelijke commissies.