323 13 APRIL 1972 Ik heb grote waardering voor datgene wat het college in de afgelopen dagen heeft ondernomen. Het zal ook wel duidelijk zijn dat ik de mo tie steun. Mijn slotopmerking is: AKZO was in Breda; AKZO hoort in Breda; AKZO moet blijven in Breda.' De heer KROON: Ik wil mij beperken tot het maken van enkele sobere opmerkingen en ik doe dit niet omdat het gewicht van deze zaak ons niet enorm aanspreekt. De laatste dagen heb ik nogal intensief over leg gepleegd met de fractievoorzitster van de K.V.P.mevrouw Stock - mann, die hoewel zij dit niet nadrukkelijk gezegd heeft ook mede na mens ons gesproken heeft. Ik zal mijn betoog dan ook kort houden. Ik meen dat zowel door mevrouw Stockmann als door de andere sprekers een juist beeld gegeven is van de enorme klap, die de voorgenomen bedrijfssluiting voor Breda en in eerste instantie voor de betrokken werk nemers betekent. Toch wil ik nog een enkele opmerking maken. Wij hebben de motie mede ondertekend en gaan er dus vanzelfsprekend mee accoord. Ik wil echter even ingaan op het internationale aspect van de zaak, zoals dit door de heer Sandberg naar voren is gebracht. Hij was nogal somber gestemd over de continuering van de productie en de mo gelijkheden om niet tot de sluiting van ENKA Breda over te gaan. Ik wil in dit verband toch zeggen dat wij ons niet tot een dergelijke ge moedsgesteldheid moeten laten verleiden en dat wij zullen moeten trachten te bevorderen dat punt a van de motie wordt uitgevoerd. Ik herhaal hierbij het compliment dat ik het college j. 1. maandag in de afdeling voor economische zaken voor zijndiligentiein deze zaak ge maakt heb. Het college heeft alles gedaan wat maar in zijn vermogen lag; vorige sprekers hebben dit eveneens gesteld. Ik wil onderstrepen dat naar continuering van de productie gestreefd zal moeten worden. Mocht dit echter onverhoopt niet gelukken dan zijn wij als plaatselij ke overheid verantwoordelijk voor het zoeken naar vervangende werk gelegenheid en voor een goede begeleiding van de ontslagen werkne mers. De heer AMERICA: Wij kunnen als gemeentebestuur inderdaad weinig doen. Toch wil ik nog de aandacht vragen voor een nog niet genoemd aspect van deze zaak, nl. het probleem van de werkende jongeren. Er zijn al jongere werklozen en hun aantal zal in verband met de ontstane situatie waarschijnlijk nog uitgebreid worden. Daar bij komen dan nog die jongeren, die in juni a.s. hun beroepsopleiding achter de rug zullen hebben en misschien ook niet aan de slag zullen kunnen komen. Zij zullen dan ook niet in de gelegenheid zijn aan part-time onderwijs of vorming deel te nemen. Mijns inziens zal dit aspect van de zaak regionaal bekeken dienen te worden. Ik zou het op prijs stellen indien het college ook hieraan aandacht zou willen besteden. De VOORZITTER: Ik wil als voorzitter van het college van burgemeester en wethouders en als voorzitter van uw raad allereerst enige algemene op merkingen maken en vervolgens trachten de door de raadsleden gestelde vragen te beantwoorden. De wethouders De Raaff en Van Graafeiland zullen mijn betoog aanvullen. Ik meen dat het op mijn weg ligt hier namens de raad te stellen dat wij zeer onder de indruk zijn van de enorme spanningen en het gro te leed ontstaan na het bekendmaken van de voorgenomen bedrijfssluiting

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 328