331 13 APRIL 1972 Vanzelfsprekend hebben wij direct daarna, nl. maandag j.l.contact met de D„ A. F„ gezocht. Zoals ik al zei heeft ook dit contact niet direct tot een toezegging geleid; het contact met D.A.F. zal echter op zeer korte termijn worden voortgezet. Ik veroorloof mij nog één opmerking te maken. Het college is u vanzelfsprekend dankbaar voor de wijze waarop u het werk van het college van de afgelopen dagen hebt beoordeeld. Toch stel ik er prijs op in deze raad te verklaren dat geen enkel lid van het college afzon derlijk optreedt. Ieder lid van het college treedt namens het college op. Ik geloof nadrukkelijk te moeten zeggen dat alles wat gedaan is - overigens in alle betrekkelijkheid en rekening houdend met fouten die wellicht nog wel gemaakt zijn - het werk geweest is, met uw assistentie, van het college van burgemeester en wethouders. De heer VAN GRAAFEILAND: Wij hebben kennis kunnen nemen van de ideeën die bij diverse politieke groeperingen leven met betrek king rot de vele vraagstukken, die bij het nemen van de beslissing om het ENKA-bedrijf in Breda te sluiten een rol hebben gespeeld. Men heeft aangegeven op welke manier de overheid hierop misschien in vloed zou kunnen uitoefenen. Er zijn gedachten geuit over de oorza ken van de bedrijfssluiting, over de mogelijkheden van voortzetting van het bedrijf, over de houding en standpuntbepaling van de Raad van Bestuur van de AKZO en de motieven voor de sluiting. Verder heeft men gesproken over het feit dat alleen financiële en economische motieven een rol zouden hebben gespeeld en dat men aan de menselij ke aspecten van een dergelijke sluiting min of meer voorbij zou zijn gegaan. Vervolgens is ter sprake gebracht de invloed die de regering zou kunnen uitoefenen op handelspartners binnen de E. E.G.teneinde te bewerkstelligen dat de spelregels worden nageleefd. Mevrouw Van Nes bracht naar voren dat de overheid haar invloed zou kunnen aan wenden ten aanzien van de groei van productie en processen. Ook is gesproken over de mogelijkheden tot sanering van het economisch le ven. Deze en nog andere opmerkingen, hier en daar overgoten met maatschappijkritiek, zijn in deze raad gemaakt. Het is natuurlijk van groot belang dat enige van deze onderwerpen naar aanleiding van de aan de orde zijnde calamiteit ter discussie gesteld worden, te meer omdat zij van nationale en internationale betekenis zijn. De ernst van de situatie geeft daartoe ook alle aanleiding. Ten aanzien van een aantal onderwerpen zou ik graag van repliek dienen, maar het college is van mening dat het op de verkeerde weg zou zijn als het zich tot een dergelijke repliek zou laten verleiden. Onze eerste verantwoordelijkheid ligt niet bij het beoordelen van de oorzaken die tot de voorgenomen bedrijfssluiting hebben geleid en van de wijze waarop een hoger overheidsorgaan invloed zou kunnen uitoefenen. De voorzitter van de raad heeft zojuist expliciet gesteld dat de verantwoorde lijkheid van het stadsbestuur in deze zaak in de sfeer van de werkgelegen heid ligt. De heer Jansen verwacht kennelijk iets meer van de mogelijk heden die een stadsbestuur heeft ten aanzien van beïnvloeding bij een dreigende bedrijfssluiting. Wij hebben eigenlijk geen enkel middel om hierbij invloed uit te oefenen en het zou een ernstige overschatting van onze mogelijkheden zijn indien wij dit anders zouden stellen. De wijze waarop het college in de afgelopen dagen opgetreden is is samengevat in een mededeling die de raad gisteren heeft bereikt. Ik wil mij in mijn antwoord beperken tot die vragen, die door de voorzitter nog niet behandeld zijn. Ik verheug mij erover dat de raadsleden de voorgenomen bedrijfs-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 331