332
13 APRIL 1972
sluiting tamelijk zakelijk benaderd hebben en dat men de nadruk ge
legd heeft op de gemeentelijke verantwoordelijkheid. De heer Crul
heeft terecht opgemerkt dat aan de feitelijke situatie weinig te ver
anderen valt. Wij zullen met beide benen op de grond moeten blijven staan
en wij zullen vanuit die instelling zo adequaat mogelijk moeten reageren
op toekomstige gebeurtenissen. De activiteiten die wij in de afgelopen
dagen ontplooid hebben tonen wel aan dat wij alle opmerkingen over
de noodzaak van vervangende werkgelegenheid, contacten met hoge
re overheidsorganen, beïnvloeding van de rijksoverheid inzake het be
stempelen van dit gebied tot herstructureringsgebied, e, d, onderschrij
ven. In de komende tijd zullen wij ons hiermede uitdrukkelijk bezig
houden.
Mevrouw Stockmann heeft gesproken over de wenselijkheid om
het personeel dat bij een bedrijfssluiting wellicht op straat zal komen
te staan niet te spreiden. Ik geloof dat dit een zeer belangrijk punt is.
De wijze waarop in vervangende werkgelegenheid wordt voorzien is
bepalend voor de manier waarop het Gewestelijk Arbeidsbureau deze
zaak zal gaan aanpakken. Het zou, indien wij in staat zouden zijn
een andersoortig bedrijf van dezelfde grootte voor het ENKA-terrein
aan te trekken, van belang zijn om de werknemers zoveel mogelijk
bij elkaar te houden. Uit een voorlopige analyse van het personeels
bestand blijkt toch wel dat er sprake is van een functionele mobiliteit
van het ENKA-personeel. Het zou dan ook zeer aanbevelenswaardig
zijn indien in die richting succes zou kunnen worden geboekt. Wat de
fasering van de afbouw betreft ontbreken ons eigenlijk nog de gege
vens om hierop een adequaat antwoord te kunnen geven. In eerste in
stantie speelt dit punt natuurlijk binnen de ondernemingsraad en de
vakbeweging in contact met het bedrijfsleven. Het stadsbestuur moet
zich ten aanzien hiervan toch enigermate afwachtend opstellen.
De heer Sandberg is op een groot aantal aspecten ingegaan, die
ik voor wat de oorzaken van de bedrijfssluiting en de procedure die
hierbij gevolgd is betreft wil laten voor wat zij zijn, ook al omdat
onze eerste verantwoordelijkheid hier niet ligt. Wel een interessante opmer
king is dat de gemeentelijke overheid wellicht wat te zwak geëquipeerd is
om vraagstukken van deze aard te kunnen aanpakken. Ik vraag mij af of
dit inderdaad zo is, maar afgezien daarvan kan ik op dit moment wel
mededelen, dat het college ongeveer zes weken geleden het besluit ge
nomen heeft de secretarie uit te breiden met een zelfstandig bureau eco
nomische zaken. Hoewel nog niet tot effectuering is overgegaan zijn
de wensen van de heer Sandberg in deze toch min of meer vervuld. Ik
wil ook nog even ingaan op een opmerking van de heer Von Schmid.
Hij is van mening dat het Bredase bedrijfsleven op een aantal punten op
vrij zwakke pijlers steunt en dat een gemeentelijk bureau zich hiermede
uitgebreid zou moeten kunnen bezighouden. Ik geloof dat de mogelijk
heden hiertoe tamelijk beperkt zijn, zelfs als wij over een uitgebreide
equipage zouden beschikken. De enige mogelijkheid die er is is vervat
in de wet op de jaarrekening; de ondernemingen zijn verplicht hun jaar
rekeningen ter kennis te brengen van het nederlandse volk, althans voor
zover men daaraan behoefte heeft. Dit zou dan ook voor ons als gemeen
tebestuur de enige mogelijkheid zijn om hierop in te spelen.
Tenslotte wil ik nog één opmerking maken. De wijze waarop ENKA
Breda gereageerd heeft op ons verzoek om medewerking verdient alle lof.
Men is uitermate behulpzaam geweest bij het verstrekken van informatie
en ik geloof dat het een zaak van oprechtheid is om dit hier te vermel
den.
De heer DE RAAFF: Ik heb na de woorden van de voorzitter en