337 13 APRIL 1972 een wijs en naar wij hopen vooruitstrevend beleid te voeren. Niettemin hoop ik dat uw besprekingen voor onze stad en de regio een gunstig resultaat zullen opleveren. Tegen de heer Van Graafeiland wil ik zeggen dat ik een beoorde ling van het besluit van de Raad van Bestuur van het AKZO-concern ter competentie van iedere burger acht. In dit licht bezien is het mijns in ziens dan ook noodzakelijk dat alle overwegingen die tot dat besluit geleid hebben in de openbaarheid worden gebracht. In tegenstelling tot de heer Van Graafeiland achten wij een stuk maatschappijkritiek in verband met ons gehele politieke denken noodzakelijk. Ik wil mij ten aanzien hiervan graag aansluiten bij de woorden van de heer Crul. De recente gebeurtenissen moeten een stuk maatschappijkritiek losweken. Ik ben het wel met de wethouder eens dat het college verantwoordelijk is voor het opvangen van de moeilijkheden die nu zijn ontstaan. Ik acht een goede maatschappelijke begeleiding van de ontslagen werknemers, met name van de ouderen en van de werkloze jongeren, op wie de heer America reeds de aandacht gevestigd heeft, van groot belang. Ik wil,, indien wethouder De Raaff de maatschappelijke begeleiding coördineert, aandringen op een gezamenlijk overleg van de maatschappelijke instel lingen hier ter stede. Ik zou het op prijs stellen indien hij mij hierover nader zou willen inlichten. De heer JANSEN: Ik hoop dat u ons op dezelfde goede en snelle wijze zult blijven inlichten als tot nu toe en dat u ons op de hoogte zult houden van de resultaten van de komende besprekingen. De heer Van Graafeiland heeft opgemerkt dat het stadsbestuur een duidelijke verantwoordelijkheid heeft met betrekking tot het ga randeren van de werkgelegenheid. Ik meen dat deze verantwoordelijk heid zich ook uitstrekt tot de informatie aan de burgers. Zij zullen op de hoogte moeten worden gebracht van de oorzaken die tot de be drijfssluiting hebben geleid. Nog steeds is niemand hiervan op de hoog te. Tenslotte wil ik wethouder De Raaff nog een vraag stellen. Er wordt wel gesproken over het treffen van voorzieningen voor de werk nemers boven 50 jaar, maar ik vraag mij af hoe het zit met de werk nemers tussen 40 en 50 jaar. Deze groep is zeer moeilijk te plaatsen en ik hoop dat de wethouder mij hierover al enige informatie geven kan. De heer VON SCHMID: In aansluiting aan de woorden van de heer Crul moet ook ik zeggen dat ik tijdens deze naar mijn mening waardige raadszitting onaangenaam getroffen ben door de opmerking van de heer Van Graafeiland over betogen die overgoten zijn met maatschappij kritische beschouwingen. Ikzelf heb die opmerking echt niet gemaakt in de hoop de V. V. D. -wethouder van economische zaken van iets te overtuigen of een antwoord uit te lokken en ik neem aan dat ook an deren die opzet niet hebben gehad. In een situatie als deze is het ech ter de taak van een raadslid ook de maatschappelijke kant van de zaak even te belichten. De heer Crul en mevrouw Van Nes hebben hierop reeds terecht gewezen. Wij hebben niet de illusie dat de raad aan deze toestand iets kan veranderen, maar in situaties zoals deze zal mijns in ziens steeds gewezen moeten worden op de nog steeds bestaande maat schappelijke onrechtvaardigheden; misschien zou zelfs een wethouder dat kunnen doen. De relatie tussen kapitaal en arbeid is ook in onze huidige maatschappij nog steeds niet zo geregeld als wel zou moeten

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 337