339 13 APRIL 1972 hetgeen overigens ook uit de motie blijkt. Ik wil in dit verband nog zeggen dat het college van burgemeester en wethouders er grote waar de aan hecht dat besprekingen over dit vraagstuk niet beperkt zullen blijven tot Breda of de regio, maar dat de totale problematiek ook in het interregionaal overleg aan de orde zal worden gesteld. Uit de me dedeling die u gisteren heeft bereikt is u dat wel duidelijk geworden. Het is de bedoeling dat dit punt op de agenda zal komen van de ver gadering die op 8 mei a. s, door het interregionaal overleg zal worden gehouden. Hierbij zal de nodige toelichting worden gegeven, zodat er van een zinvolle bespreking sprake zal kunnen zijn. Tegen de heer Sandberg wil ik zeggen dat wij voortreffelijke contacten onderhouden met Antwerpen en met het zuidelijke gedeelte van de randstad, dus niet alleen met Rotterdam. Kortgeleden ben ik nog in Antwerpen geweest en ik geloof dat wij met Antwerpen inder daad zaken zouden kunnen doen, U heeft wel ervaren dat de verhou dingen goed liggen, maar hoewel u daarnaar niet gevraagd heeft kan ik op dit moment vanzelfsprekend niet zeggen wat een en ander zal opleveren. De heer America vestigt naar mijn mening terecht de aandacht op de werkende jongeren. Ik geloof op dit moment te moeten volstaan met te beloven dat wij zijn opmerkingen zullen meenemen, in de stuurgroep en in het college van burgemeester en wethouders zullen bespreken en met kracht van argumenten zullen doorgeven aan daar voor in aanmerking komende instituten. Ik denk mét hem aan een streekschool, vormingsinstituten, e. d. De heer Crul doet een beroep op mij een uitbreiding van de vertegenwoordiging van de vakorganisaties in de stuurgroep te bevor deren. Ik wil dat als voorzitter van de stuurgroep bijzonder graag doen. Natuurlijk zullen allereerst de wensen van de vakorganisaties zelf op tafel moeten liggen, maar het lijkt mij dat er geen enkele twijfel over behoeft te bestaan dat ik dan een uitbreiding van de vertegenwoordiging van de vakorganisaties niet alleen niet zal tegenhouden, maar juist zal toejuichen. De heer Crul heeft vervolgens een tegenstelling geconsta teerd tussen de opvatting die de regering tot op heden geëtaleerd heeft en de opmerkingen die ik in eerste termijn gemaakt heb. Ik geloof dat het verstandig is om de door mij gemaakte opmerkingen te leggen naast de opmerkingen van de regering in een nota die vandaag of morgen ver schijnt. Zoals bekend wordt er volgende week woensdag in de Tweede Kamer een debat over deze aangelegenheid gehouden en het lijkt mij juist dat eens afgecheckt wordt in hoeverre ik de taal van de regering heb gesproken of in hoeverre de regering onze taal spreekt. De heer Crul heeft er verder nog op aangedrongen dat leden van het college en de raad de vergadering die morgenavond in het Turfschip zal wor den gehouden zullen bijwonen. Ik heb gezien dat de leden van de Tweede Kamer, de provinciale staten van Noord-Brabant en de ge meenteraad voor die vergadering uitgenodigd zijn. Ik verwacht dat leden van het college van burgemeester en wethouders aan die uitno diging gevolg zullen geven. Tenslotte wil ik graag toezeggen dat het college de lijn van berichtgeving die het in de afgelopen dagen ten aanzien van de ont wikkelingen gevolgd heeft zal continueren. De heer VAN GRAAFEILAND: Ik wil nog graag twee punten toe lichten. Op de eerste plaats wil ik mij bepalen tot de wijze waarop het college meende te moeten reageren op opmerkingen met betrekking

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 339