349
13 APRIL 1972
de export van de ontwikkelingslanden naar de rijke landen te bevorde
ren, Dat wil zeggen dat de afzetmogelijkheden voor producten van de
derde wereld moeten worden vergroot, ook als het gaat om elkaar be
concurrerende producten. Van groot belang daarbij is dat het protec
tionistische beleid wordt beëindigd. Een dergelijke effectieve hulp kan
als gevolg hebben dat de economie van de rijke landen in het geding
komt. Voor Nederland kan het betekenen dat inkrimping van de biet-
suikerproductie noodzakelijk kan worden. Daarbij moet duidelijk wor
den gesteld dat deze inkrimping niet ten koste van een bepaalde beroeps
categorie mag gaan, maar dat de totale lasten daarvan gezamenlijk
moeten worden gedragen. Het aannemen van dit voorstel betekent
niet dat daarmee de internationale suikermarkt op slag zal worden
verstoord. Veeleer heeft de aanneming van dit voorstel een symbolische
betekenis. Wel wordt op deze manier opnieuw de aandacht van de Bre
dase bevolking gericht op de beschamende ongelijkheid van levensstan
daard tussen de rijke en de arme landen» Vandaar dat de ondertekenaars
van dit voorstel van mening zijn dat ook de lokale overheid op dit ge
bied een taak heeft en verantwoordelijkheid draagt. Voor een werkelijke
verandering in de verhouding tussen de rijke en de arme landen zijn in
dringende maatregelen nodig op allerlei niveau. Dit gehele pakket van
maatregelen zal uiteindelijk moeten leiden tot een gemeenschappelijke
strategie. Op lokaal niveau is daarvoor allereerst een bewustwording van
de problemen van de derde wereld bij alle burgers noodzakelijk» Het
aannemen van dit voorstel houdt voor de indieners in dat het stadsbestuur
zich solidair verklaart met de arme landen, juist nu in Santiago de we
reldhandelsconferentie is geopend en voorts dat het stadsbestuur op zeer
bescheiden wijze handelend optreedt door over te gaan op het gebruik
van rietsuiker.
Tot mijn vreugde heb ik gezien dat er beneden al alternatieve
zakjes suiker beschikbaar waren.
Wij verzoeken de raad zich over dit voorstel uit te spreken.
De heer VAN BANNING: Ik ben ook in de Wereldwinkel op de
koffie geweest. Ik heb daar nogmaals kennis genomen van de actie
die men wilde ontwikkelen en men heeft daar de wens uitgesproken dat de
raad zich zal uitspreken over de vraag of in den vervolge rietsuiker zal
worden gebruikt.
Uiteraard vind ik het een goede zaak dat de aandacht van het pu
bliek wordt gevestigd op de nog altijd bestaande wanverhouding in de
wereld en dat er in verschillende landen producten worden voortgebracht die
onder de marktprijs liggen. Ik ben ook van mening dat daar iets aan moet
worden gedaan. Toch heb ik tijdens het gesprek gezegd dat ik bezwaren
heb tegen de actie als zij een maatregel van langere duur zou inhouden.
Ik ben het met de heer Severens eens dat de suikerproductie in Europa niet
in elkaar zal storten als de raad besluit voorlopig rietsuiker te gaan gebrui
ken, maar ik vind de actie toch onjuist, zoals ik ook de wijze waarop de
koffieactie is gevoerd onjuist vind. Men gaat namelijk invloed uitoefe
nen. Die invloed is bepaald niet te onderschatten, want zelfs zeer grote
bedrijven hebben onder die invloed besloten producten uit bepaalde lan
den niet meer af te nemen» Ik vraag mij overigens wel af in hoeverre
dergelijke besluiten van bijzondere betekenis zijn, want ik veronderstel dat
aan deze handel internationale afspraken ten grondslag liggen en ik veron
derstel dat de Angola-koffie toch via een achterdeur ons land binnen zal
komen. Ik vind het juist als er afspraken worden gemaakt, maar dat moet
gebeuren door de nationale overheid op nationaal niveau. Wij hebben