350 13 APRIL 1972 vandaag bijzonder serieus gesproken over werkgelegenheid en alleen de landelijke overheid zou hierin richtinggevend moeten zijn. Wij weten allen dat bij bevoordeling van andere landen hier reacties kun nen optreden, denkt u in dit verband maar aan de textielindustrie. Wij moeten dan zorgen voor vervangende werkgelegenheid. Hoe zeer ik ook waardering heb voor de acties en voor het feit dat men erop atten deert dat er verschillen zijn en dat zij moeten worden weggewerkt, vind ik het toch onjuist te komen tot maatregelen van langdurige aard. Ik heb in de wereldwinkel ook gezegd dat ik geen enkel bezwaar zou hebben als er een maatregel van symbolische betekenis zou worden ge nomen. Dat zou een maatregel kunnen zijn zoals bijvoorbeeld het ge bruiken van rietsuiker in de maand waarin Unctad III wordt gehouden. Als men echter gaat spreken over een periode van twee jaar, vind ik dat wij er niet aan moeten beginnen. De invloeden staan niet op zich zelf. Zij kunnen een grote draagwijdte hebben en die draagwijdte kun nen wij niet overzien» Ik ben het dus niet principieel oneens met de voorstanders van het gebruik van rietsuiker, maar op grond van de zo juist genoemde argumenten heb ik bezwaar tegen deze actie. Bij het voorstel tot subsidiëring van de Wereldwinkel heb ik al gezegd dat dit zaken zijn die door deskundigen op landelijk niveau met internationale overeenkomsten als achtergrond moeten worden aangepakt. Wij moeten als natie misschien offers brengen, maar dit moet niet zo maar, op een willekeurige manier, gaan gebeuren. Op die principiële basis moet ik dan ook stellen dat ik het niet eens kan zijn met het voorstel dat thans voor ons ligt. De VOORZITTER: U hebt geduid op een andere mogelijkheid. Wilt u daar een voorstel van maken? De heer VAN BANNING: Als ik een voorstel zou willen indienen, zou ik voorstellen dit voor de tijd van een maand te gaan doen. Dat zou voor mij acceptabel zijn, maar ik wil niet verder gaan.' De heer DEES: Betekent het gebruik van rietsuiker een wezenlij ke bijdrage voor de ontwikkelingssamenwerking? Als dat het geval is, zijn dan de consequenties voor het Europees suikerbeleid acceptabel? Dit zouden de centrale vragen zijn die bij dit initiatief-voorstel moeten wor den gesteld. Aan een vrijblijvend symbolisch gebaar heb ik geen behoef te. Bij de vraag rietsuiker of bietsuiker moeten wij er rekening mee hou den dat wij in de E. E. G. een gemeenschappelijk landbouwbeleid en dus ook een gemeenschappelijk suikerbeleid kennen. Diezelfde E. E. G. heeft de internationale suikerovereenkomst die van belang is voor enige ont wikkelingslanden niet ondertekend. Nederland is daarvan wel een voor stander, minister Lardinois heeft daar herhaaldelijk op gewezen en er ook binnen de E. E. G. voor gepleit, maar met name Frankrijk houdt dit tegen. De voorkeurspositie van de Franstalige met de E.E.G. ge associeerde ontwikkelingslanden, die ongeveer 400. 000 ton suiker per jaar op de Europese markt brengen en daarvoor de volle E. E. G. -prijs krijgen zal daar niet vreemd aan zijn. Zelfs al zou de internationale suikerovereenkomst worden onder tekend - ik zou daar voorstander van zijn - is de betekenis daarvan nog kwestieus. Dit zou namelijk alleen een voordeel betekenen voor het kleine aantal ontwikkelingslanden dat een overproductie aan riet suiker heeft. Datzelfde geldt voor Zuid-Afrika en Australië, die beide eveneens een overproductie hebben. Het zal toch niet de bedoeling

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1972 | | pagina 350