351
13 APRIL 1972
van de indieners van dit voorstel zijn de suikerexport van deze relatief
rijke landen te steunen.
De E. E. G. produceert ongeveer 10% van de totale suikerhoeveelheid
in de wereld. De E. E. G. consumeert ook ongeveer 10%. Binnen dat raam
is maar een beperkte mogelijkheid voor het opnemen van de overproductie
van andere landen, of dat Zuid-Afrika of Cuba zal zijn. De wereldhan-
delspolitiek zou er naar moeten streven dat suikerrijke ontwikkelings
landen hun product afzetten in geïndustrialiseerde landen met een te
kort en in suikerarme ontwikkelingslanden. Er zijn namelijk ook tal
rijke suikerarme ontwikkelingslanden. Het zou een vreemde zaak zijn
als in landen met een overvloed op grote schaal voedsel wordt geïmpor
teerd uit landen waar een groot tekort is en waar de bevolking die sui
ker heel graag zelf zou willen consumeren. Dat lijkt mij echter meer
een zaak voor de Unctad dan voor de Bredase gemeenteraad.
Stabiele grondstoffenprijzen zijn voor de ontwikkelingslanden van
groot belang. In de daartoe geëigende organen zal verder moeten wor
den gewerkt om dat te bereiken. Het zal u dan ook duidelijk zijn dat
ik dit initiatief-voorstel een loos gebaar vind. Ik vind het meer een
vorm van quasi-progressiviteit dan een wezenlijke bijdrage voor de
ontwikkelingssamenwerking. De consequenties van een eventueel mas
saal gebruik van rietsuiker in plaats van bietsuiker zou voor de landbouw
en de werkgelegenheid in Europa consequenties kunnen hebben. De heer
Van Banning heeft daar terecht op gewezen. Wanneer men met derge
lijke voorstellen komt moet men zich dat realiseren en dan moet men
ook beseffen dat een oplossing voor deze problemen slechts door een
beleid op lange termijn kan worden gerealiseerd.