353
13 APRIL 1972
aan de teelt van suikerbieten verbonden is. Men teelt suikerbieten
en men krijgt daarnaast producten als pulp en het lof van de bieten,
dat men als veevoer kan gebruiken. Deze bijprodukten zijn van zeer
grote betekenis voor het bedrijf.
Wij hebben in West-Brabant verschillende suikerfabrieken, zoals
in Standdaarbuiten, Zevenbergen en in Breda. Deze industrie komt
naar het gebied waar de bieten worden geteeld en daar hebben zij
hun werk van. In de industrie werken honderden werknemers en ook
zij moeten onze aandacht hebben. Daarbij moet niet alleen worden
gedacht aan de direct bij de productie betrokken werknemers, maar
ook aan de werknemers in de transportondernemingen en aan de sui
kerverwerkende industrieën. In Breda en Roosendaal hebben wij derge
lijke industrieën en als wij de zaak niet als een symbolisch gebaar
zien, is het voorstel voor mij onaanvaardbaar.
Ik zie evenals de heer van Banning hierin een manier om blijk
te geven van onze wil om te helpen. In dat geval ben ik het roe
rend met dit voorstel eens. Ik vind het echter niet juist op deze
manier de werkgelegenheid in onze eigen streek aan te tasten. Ik
zou dan willen zeggen: geef mij maar Bredase aardbéien met Bredase
suiker in onze raad te eten.
De heer VON SCHMID: Ik beschouw het voorstel dat hier van
avond aan de orde is zeker niet als een loos gebaar, zulks in tegen
stelling tot de heer Dees. Al voor de interventie van mevrouw van Nes
was ik het met de heer van Caulil eens, dat dit een serieuze zaak
is. Juist omdat het hier om een serieuze zaak gaat wil ik er namens
onze groep iets van zeggen.
Het is aan geen enkele twijfel onderhevig -- onze groepering heeft
dat al meermalen laten blijken -- dat wij ae ontwikkelingshulp een
uitermate belangrijke zaak vinden. Wij hebben daarom ook con amo-
re onze steun gegeven aan het werk van de wereldwinkel. Het is al
meermalen gereleveerd, maar ik wil toch zeggen dat wij ons er ook
van bewust zijn dat de kloof tussen de arme en rijke landen steeds
breder wordt. Dat is een probleem dat in ieder geval moet worden
opgelost als deze wereld verder wil gaan. Dit is een zeer funda
menteel probleem. Eén van de kernpunten is dat de welvaart in de
rijke landen zal moeten dalen of minder snel zal moeten groeien
om op een gegeven moment te komen tot een overbrugging van de
ze kloof. Ik betwijfel of zulks in Het'huidige stelsel mogelijk is.
Ik ben het eens met de stelling dat het niettemin goed is als er
zo veel mogelijk hulp, ook incidentele hulp, wordt geboden, zo
wel moreel als materieel. Ik kom in dit verband aan de opmerkingen
van de heer van Banning en anderen in verband met de discussie die
wij eerder op deze avond hebben gevoerd. Ik geloof niet dat dit
mag gaan ten koste van onze eigen boeren en de werknemers in de
suikerverwerkende industrie. Het is voor de raad tamelijk gemak
kelijk dit soort besluiten te nemen. Ik kom dan terug op het loze
gebaar van de heer Dees. Als iedereen in Nederland werkelijk op
rietsuiker overgaat, moet dat consequenties hebben. Het is niet al
leen onze bedoeling de onderontwikkelde landen te helpen, maar
ook de Nederlandse producenten van bietsuiker niet in de kou te
laten staan. Het is heel gemakkelijk in de raadszaal een beslissing
te nemen die uiteindelijk nare gevolgen voor de boeren en de werk
nemers zal hebben. Het gevolg van een dergelijke beslissing kan
zijn dat wij allemaal rietsuiker gebruiken, terwijl onze bóeren en