33
20 JANUARI 1972
De VOORZITTER: Ik doe mijn uiterste best alles zo ordelijk
mogelijk te doen verlopen.'
De heer BROEDERS: Zoals ik de vorige keer al gezegd heb: het
blijft toch blijkbaar moeilijk.' Ik geloof nl. dat mevrouw Stockmann
het gelijk toch wel een beetje aan haar kant heeft door te zeggen dat
wij als raad geen invloed hebben en niet kunnen voorschrijven hoe de
verschillende richtingen hun afvaardigingen naar deze commissie moe
ten vaststellen.
De heer VON SCHMID: U heeft anders zojuist gezegd, dat die
mogelijkheid erin zou zitten als de raad een bepaald besluit zou heb
ben genomen.'
De heer BROEDERS: Dan zou er waarschijnlijk van het hele werk
in het geheel niets terecht zijn gekomen.
De heer VON SCHMID: Het gaat om het principe of de raad hier
een uitspraak kan doen. U heeft gezegd dat dat mogelijk zou zijn ge
weest.
De heer BROEDERS: De heer Van Os heeft er al op gewezen en in
dit uitgebreide debat heb ik geprobeerd duidelijk te maken, dat wij
natuurlijk wel de borst vooruit kunnen zetten en de grote broek kunnen
aantrekken door te zeggen dat wij als raad en als college bevoegdhe
den overdragen, maar evengoed draagt het bevoegd gezag van het bij
zonder onderwijs bevoegdheden over. Dit bevoegd gezag zal zelf be
palen onder welke voorwaarden het zijn eigen bevoegdheden overdraagt,
evenals wij over onze eigen bevoegdheden hebben te praten. Zeer uit
gebreid is aan de orde geweest het belangrijke punt dat in de discussie
in de werkgroep heeft gespeeld. Ik zeg het blijkbaar zo onduidelijk
dat het toch niet overkomt. Ik zit nu geloof ik op de goede toer?
De heer VON SCHMID: U was de eerste keer veel duidelijker.'
De heer BROEDERS: Het komt blijkbaar toch niet over dat dat
artikel 61 in dit geval zo'n beetje als een bastaard te beschouwen is.
De heer FROGER: Het is geen bastaard, het is een miskraam.'
De heer BROEDERS: Het leeft altijd nog en als we er maar vol
doende zorg aan besteden en er ook wat geduld mee hebben kan het
best nog een goede vrucht worden. Wij moeten er ook niet iets van
vragen wat wij niet vragen mogen. Wij moeten inderdaad voor elkaar
en met elkaar begrip en vertrouwen opbrengen. Ik vraag mij af hoe
de raad gereageerd zou hebben als men voor dit werk een stichting
in het leven zou hebben geroepen; die mogelijkheid bestaat nl.
Het is bekend dat er in den lande grote discussies zijn ontstaan over
de vraag of de gemeente er wel zoveel mee te maken heeft. Er is
zelfs principieel gesteld dat datgene wat wij in Breda doen wezenlijk
fout is. Naar mijn mening heeft echter niet alleen de Bredase raad
een en ander bepaald, maar heeft het onderwijs vrijwillig gezegd
mee te willen doen in een structuur, waarin de openheid, de open
baarheid, het inzicht, de continuïteit en de garantie voor het daar
bij betrokken personeel gewaarborgd zijn. Om die reden heeft het