13 APRIL 1972
354
werknemers helemaal geen suiker meer hebben.
Als je gaat spreken over een gewijzigde economie en een ver
anderde economische verhouding tussen onze wereld en de derde
wereld komen er zulke fundamentele problemen aan de orde dat
het hier in eerste instantie om een zaak van de regering gaat.
Het is de taak van de regering ervoor te zorgen dat er internatio
naal zodanige wijzigingen worden aangebracht dat de kloof inder
daad smaller wordt. Er moeten dan wel waarborgen voor de eigen
werkgelegenheid komen. Wij kunnen hier in de raad deze zaken
niet overzien en wij kunnen er zeker geen beslissing over nemen.
Naar ons oordeel heeft de gemeente niet de taak op enigerlei
wijze de precaire werkgelegenheidssituatie te verslechteren en dat
doen wij als dit een serieus voorstel is. Iedereen staat het vrij
rietsuiker te gebruiken, zoals het iedereen vrij staat het gebruik
van rietsuiker te propageren. De grote vraag is echter of de gemeen
te het gebruik van rietsuiker moet gaan opleggen. Wij willen die
vraag ontkennend beantwoorden. De gemeente moet geen initia
tief tot het gebruik van rietsuiker nemen.
Ik zou de initiatiefnemers willen voorstellen hun voorstel terug
te nemen, om de eenvoudige reden dat wij door aannemen of ver
werpen de indruk kunnen wekken dat een aantal raadsleden tegen
het verlenen van ontwikkelingshulp is. Dat is beslist niet het ge
val. Wij kunnen in een zeer onaangename situatie terecht komen
en ik geloof niet dat de initiatiefnemers de bedoeling hebben een
aantal raadsleden in die positie te manoeuvreren.
De heer JANSEN: Er wordt hier gesproken over solidariteit met de
ontwikkelingslanden. Ik geloof dat alle raadsleden daaraan zouden
willen meewerken. Ik geloof echter niet dat de in het voorstel ge
noemde weg de juiste is. Een uur geleden hebben wij gesproken
over de nare consequenties van bedrijfssluitingen. Het gevaar dat wij
lopen als wij aan dit voorstel meewerken lijkt mij niet verantwoord.
Ik zal daarom tegen het voorstel stemmen.
De heer KRAMER: Ik heb enkele vragen en een aantal opmer
kingen. De eerste vraag luidt of er bij het college een brief is
binnengekomen. De tweede vraag luidt: als dat het geval is, waar
om is die brief dan niet op de agenda geplaatst?
Ik wil voorts allereerst opmerken dat de arme landen beslist meer
nodig hebben dan dit povere gebaar. Ons inziens is dit geen onder
werp dat op dit moment in een interpellatie-sfeer -- dat is de eigen
lijke inhoud van artikel 17 van het reglement van orde -- moet wor
den gebracht. Mede daardoor wordt de behandeling van een lijvige
agenda verstoord. Interpellaties, of hoe wij de gevolgen van artikel 17
willen noemen, moeten uitzonderingen blijven. Zij moeten geen re
gel worden.
Ik vind dat wij ons als gemeenschap op een gevaarlijke weg gaan
begeven als wij ons met dit soort aangelegenheden, zonder de vol
ledige informatie en zonder de volledige consequenties te kennen,
als individuele gemeenteraad gaan bemoeien.
Ik zou voorts willen opmerken dat er ook persoonlijke vrijheid
met betrekking tot het gebruik moet overblijven.
Ik heb begrepen dat eén van de handtekeningen onder het voor
stel geen betrekking heeft op de laatste zin. Het plaatsen op de
agenda's van de medezeggenschapscommissies is besproken in het